II.
A fdeel. III.
Hoofdstuk.
Smeltbaarheid
met atv
dere Stoffen.
zelve wederom eene Kalk -Aarde, wier gebruik
tot Metzelwerk zeer bekend is. Ik heb van
het onderfcheid der Steen-en Schulp-Kalk,
ten dien opzigte, reeds gefproken (r).
Dat Marmer o f Kalkfteen, dus tot Kalk ge»
brand zynde, in ’t Vuur, op zig zelve» geen
meer verandering onderhevig ware » hebben
de meefte Mineralogisten vastgefteld (V); tot
dat het eenen P örner gelukte, in een uiter-
maate hevig , lang en met dé grootfte een»
paarigheid aanhoudend Vuur, ook zonder by-
voeg zel, Kalkfteen en Kalk tot een fchoon ,
doorfchynend, groen en zo dun Glas te fmel-
ten » dat het door twee Tegels heen vloeide
o >
, Gemakkelyker brengt meri de Kalkfteenen
tot Smeltbaarheid, door byvoeging van andere
Zaaken. Met Borax en Pis-Zout vloeijen
zy zeer ligt, en veranderen in een Glas, dat
in minder dan gloeijende Hitte week blyft en
allerley indrukzels aanneemt. Even zo vaardig
vloeijen z y met Vuurvafte Loogzouten, Mé-
tallyn Glas en Vloeifpaath. Met dit laatfte
zeer dun en worden tot een hard fnydendGlas.
Z y bevorderen, wanneer zy eenige brandbaars
zelfftandigheid inhouden, de fmelting van
Glim*
( f ) In ’t voorg. II. Stuk , bladz. 613 , enz.
CO Lapis Calcarèus in Igne Fuforlo, per fe, fi paras fue*
Ét, non liquescit. Wallek. 'Syft. Min. 1. p. 133.
CO Gmel. Natur - Syjlm. 1, Th. p. 350.
Glimmerige Aarden en Steenen in ’t Vuur; die j ja
van Kley- en Keizel-Soorten, voornaamelyk Atdeel;
jadien zy Yzerhoudende z yn, 'en der weer*, Hoofd*
barftige Yzer-Eitzen. Zo wel rauw, als ge-5™ ’
brand, hebben zy een byzonder verwantfchap
met de Zwavel, en fcheiden die ligt af van
andere Stoffen. Dit is de reden, dat menze
met voordeel gebruikt om het Kwikzilver en
andere Metaalen uit Zwavelige Ertfen af te
zonderen. Bovendien hebben zy ’t vermogen,
om het Metaal uit eenige Metallyne Kalken
hervoor te brengen ; gelyk inzonderheid hefi
Lood en de Bismuth; fomtyds ook Yzer en
Koper.
De Kalkfteenen komen meest voor in ïaage Kaïw»
Gebergten en Heuvelen , die dik wils geheelBer£ea*
daar uit beftaan. Zodanige Kalkbergen zyn
doorgaans op Leyfteen-Bergen geplaatst, of
maaken daar. van het bovenfte uit» Voornaa»
melyk vallen deeze Steenen in Vlotbergen,
daar zy Laag en uitmaak en van eenige Duimen
tot eenige Vademen dikte; fomtyds op zig
zelve, fomtyds verwisfelende met andere Laa»
gen, inzonderheid van Schiefer. Dus maaken
zy dikwils ook het Dak uit, der Beddingen
van Steenkolen, Koper-Schiefer en Steenzout,
en voeren dan, op verfcheide plaatfen, den
naara van Sechftein, dat is Kouterfteen. Deeze
verwisfelende Laagen van Kalk * o f Marmer-
fteenen , en de menigte van Verfteeningen,
wel