n.
• tl.
Hoöbd-
STtlK.
JSchryfley,
„ Bladerigheid deezer Steenen, welke aldaar
,, plat en vlas op elkander leggen, fommigen
„ wel tien Voeten langen vier Vpeten breed.
„ Somtyds zyn zy door Aderen van witte
„ Kwarts, van naauwlyks een Stroobreed dik-
,, t e , ’t zy waterpas , ’t zy loodregt, ver-
j , deeld. Het Werkvolk ligt dezelven gemak-
„ kelyk op en fcheidtze van malkander met
,, Yzeren Wiggen of Beitels , daar tusfchea
„ ingebragt _ Dan bevindt menze doorgaans
, , te beftaan uit een harder Blad, boven, en
,, een zagter beneden; zynde fomtyds de ge-
, , heele. Steen te week om te gebruiken. An-
„ ders fnyden de Steenhouwers dezelven in
„ de vereifchte geftalte; wordende de genen,
„ die lang en fmal zyn , tot het afperken der
, , Tuinen gebruikt. De Laagen zyn niet vol-
„ komen waterpas , maar naar ’t Zuiden af-
„ loopende; gelyk de meeften in de Switzer-
„ fche Gebergten. In de Spleeten komt
,, fomtyds een vette Mergel, die men wit
Kryt noemt, voor* Tusfchen de Bladen
vindt men dikwils de afdrukzels van Vilch-
graaten, die op het eene Blad verheven, op
het andere ingedrukt zig vertoonen , welken
>k van aanmerkelyke grootte heb (w) , en fomtyds
ook van Planten (ar), doch op deSwit-
zerfchen zyn deezelaatften zeldzaam. Vol-
(V ) Zie ’t 111. D eels 1. S t u k , deezer Nat. HiftorU,
feladz, 248-251.
(x) Zie ’t zelfde Deels, 11. Stuk, PI. XIY* &g‘ 3
en PI. XV. ffr. 3.
Volgens de Waarneemingen zou deeze w,
Leyfteen zwaarder dan gedagte Toetsfteen n
zyn, byna driemaal zo zwaar als Water , en
dus ook zwaarwigtiger dan Kryftal of A- ^ Tlgiey,
chaat (y). B y heeft een helderen Klank, en
wordt door ’t gebruik , als bekend i s , zeer
glad. Het affehraapzel bruifcht een weinig
op met Sterk W a te r ;waar uit men zou mogen
denken, dat’er iets Kalkachtigs in z y ; ’t welk
ook uit de witheid, in ’c opdroogen , blykt.
In ’t Vuur brandt hy gemeenlyk witachtig;
fomwylen ook, veel Yzer in hebbende, rood,
niet zonder een aanmerkelyken Stank , uit de
Bitumineuze deelen, daar in vervat, ontftaan-
de. Dat ’er ook eenige Kleyachtige deelen in
zyn, is ontwyfelbaar. D eAluinhoudendeSchiefers
zullen naderhand , als de voomaamfte
Moeder van Aluin, in aanmerking komen. Ik
heb fra3ije Teerlingen of Dobbelfteentjes van
Markafiet, in dergelyke Leyfteen.
(3) Leyfteen met wit Schrift, die zwartachtig jjt.
is eneenigermaate wrjfbaar. Men
Broofcbe.
Aft B y den Heer Gmelin vind ik da proportie van
öeezen Leyfteen tot Water, als 2730 tot 1000, en van
den voorgaanden als 2300. Wylen de vermaarde Mus-
scHENBROEK, heeft blaauw Ley tot Water als 3500 tot
jooo," en Acliaat als 2512, opgetekend.
(3) Schistus Scripturä albä , nigricans fubfriabilis. It.
Westgoth. 28- Schreb. Lith. 30. Fisftlis mollior friabilis.
W a l l .Min. 66. Schistus niger. Dacosta. Fqs/.. 167. Schjp-
j us diverfo colore &c. W a l l . Szjft. Min, I. p. 355,
■