tige Veldfpaath vindt, die ook, gefleepen
zynde , zogenaamde Kat-Oogen uitlevert;
gelyk ik daar van heb, zo wel als van de
.Ceylonfche bruingeele, die de fraaiften zyn ,
om dat zy met een Vuurigen Gloed fpeelen,
en van de witachtigen, naar ’t groene trekkende,
ook zeer levendig van Glans. Voorts
komen "er zwarte, witte, groenachtige, graau»
we, Goudgeeleen van andere Kleuren,voor.
Blaauwen vindt men , die Spaathachtig
en minder hard zyn dan de . voorgemelden.'
Van de zwarten hadt gedagte Heer ’er één ,
met eenen rood- en blaauwachtigen weer-
fchyn. Ik heb ’er ook , die roodachtig zien,
met een glans van Geel.
Zelden vallende Kat - Oogen zeer groot. De
Heer B ru c kma nn bezat een donkerbruinen,
met witgraauwen Glans , byna anderhalf
Duim in middellyn , en ongevaar een
half Duim hoog. Ook hadt hy ’er één gezien,
die uit een Vuurige Boog een witachtig geel
Licht verfpreidde: zo dat dezelve, door den
Verkooper, voor een Karbonkel gehouden
werdt. Deeze was ongevaar een Duim lang,
drie vierde Duims breed, en zou niet onder
de duizend Dukaaten verkogt worden (£ ).
Waarfchynlyk is dit een zogenaamde Zonne-
fteen geweest, in ’ t Franfch Pierre de Soleil
ge-
Q ) Abhandt. von Edeljleinen. 1773. j>. 346,
genaamd, de Mitrax der Perfiaanen, waarvan
hem de Naturaliën-Handelaar D a n z van Ru-
dolftadt, één vertoond hadt, de grootte he STUK.
bende van een Boontje , met een geel bruine
Goudkleurige, fchemerende Glans. Mooglyk een‘
is dit die geweest, welken gezegde Koopman
van my hadt ingeruild. Hy eifchte daarvoor,
van gezegden Heer B r u c k m a n n , honderd
Daalders. Deeze hieldt hem ook voor Veldfpaath,
en merkt aan, dat h y ,’ ten opzigt van
de zelfftandigheid, best by Goudglimmer of
Katten-Goud vergeleeken kan worden. Men
hadt ’er twee fchoone groote Hukken van, in
de Keizerlyke Verzameling te Weenen. Hy
bezat ’er zelf die in ’ t Zilverkleurige fpeel-
den, en by Potsdam zouden gevonden zyn:
waarfchynlyk overeenkomende met die der
Saxifche Veldfpaath , voorgemeld (c). Van
den regten Zonnefteen heeft de Wel Ed.
Heer Christ. P. M e i j e r , alhier, een zo
grooten, als ik nooit meer heb gezien.
' Deeze Steenen worden van de Franlchen Avanturi-
Girafol genoemd; terwyl men verkeerdelyk “ 0 °d.
aan dezelven den naam van Avanturine geeft ,ftee!‘-
die eigentlyk aan den zogenaamden Goudfleeriy
een Gompofitie van Glas, welke helder bruinrood
is en vol Goudkleurige Stippen, toebe*
% hoort,
(e) Beytrage 1778. p. 167.
R 3 Hl. Deel, 111. S*vk.