I JO B E S C H I Ï V I N ® V A I ?
VI. horentjes. ,, Men vindt , zegt die Autheup
A fd e e l . ^ 'verder, dikwils aan de Klippen, daar deeze
H oofd- l> Hoorens zig onthouden, een Trosje van
STjjK. wi tte, hoekige Eijeren, doorfchynende als
” Y s , die met fmalle Halzen aan elkander
” hangen en dus naar de Eijeren van de Zee-
s, kat eenigermaate zweemen. Men houdt die
VOor de Eijeren van deeze Hoqrens en zy
doen niet tot de Voortteeling , gelyk alle
” Melicera van Hoorntjes niets anders zyn,
„ dan een overvloed van Neering.”
pe Etjerv * De duifterheid van dit laatfte wordt door
ftok, Me- u m ï’ h ï u s vervolgens opgehelderd , wan-
neer hy , bladz. tcy , zegt. „ Melicera o f
„ Favago is als een Eijerftok o f Spin zei (Sa-
„ livatio) van fommige Hoorentjes , 'i welk
„ zy als een overtollig Voedzel op zekeren
„ tyd des Jaars, en gemeenlyk by de veran-
„ dering der Mousfonnen, uitwerpen, t Is
„ niet van eenerley gedaante. Het eerde is
s, ’t uitwerpzel o f de Eijerftok van de zoge-
„ naamde Vleermuizen. Dit is fraay van aanzien,
hebbende de gedaante van een kleine
„ tros Druiven, uit witte Befiën, ter grootte
van Kruisbefiën , of kleinder, beftaande ,
„ die als Kryftal doorfchynende zyn, en rond-
,, agtig met twee o f drie Ruggen , alle met
j fmalle Halzen aan malkander hangende. Als
, , menze opent o f in ftukken fnydt, komt er
,, een Weyagtig Vogt uit, doch, in de Zon
,, gelegd zynde, droogen zy uit, en worden
, , de
D E V O E u U T E N.
„ de Erwten - fchillen gelyk. Men yindtze VI.
aan ’t voornoemde Hoorentjes Vleefch han- AföhpL
gen en fomtyds op kleine Steenen aangeplakt, h o o fd -
„ een Tros Druiven verbeeldende. De anderé s t u k . '
„ Soort is een Spinzel o f Klompje als van wit-
„ te en dunne Draadjes o f Touwtjes, dat uit-
„ geworpen wordt van dp Harte-Tooten en
„ dergelyken; doch dit doet, zegthy, tot de
„ Voortteeling niets, zynde maar een öyertol-
,, lig uitwerpzel; ten minfte zo veel tot nog
„ toe bekend is. Deeze laatfte Soort is fom-
„ tyds wi t, fomtyds lichtrood, Kraakbeenag-
,, tig en, gekookt zynde, goed om te eeten.
„ P l in iu s noemt zodanige Hoorentjes, die
„ ditSpinzel uitwerpen, Melicembales, daar men
,, voor leezen moet Meliceribales, en fchryfc
,, zulks de Buccim eh Purpura toe; doch haar
„ Melicerum vergelykt hy by Schillen van Ci-
,', ceren , ’t welk overeenkomt met de eerfte
,, Soort.”
Zoude niet dit laatfte een foort van Hom,
en ’t andere de Kuit kupnen zyn van de Dieren,
daar deeze Hoorens toebehooren. Ten minfte
blykt de verfchillendheid van die uitwerpzels,
waar van men in ’t Werk van K no r r , als
ook op onze Plaat CX V , in ’c voorgaande
Stuk geplaatst, de Afbeeldingen kan befchoü-
wen. Ongemeen is de eerfte Soort van Melicerum,
(*) Zie Verzameling van gefleurde Hoorens en Schulpen, IV.
Deel , PU 19.
!♦ Dee l . x v i . stuk .