VL
A fd e e l .
XLIX.
H oofds
t u k .
io» B p s c h r y v i n g n ?
die, maar in de Ropde Zee vallen zy overvloedig,
CCCXt.IV.
Cypr&a
Lynx*
Mazelen*
zo B o n a n h i aanmerkt, wordende
door de Kooplieden in Egypte overgebragt,
alwaar men ?er, tqt het polyften van Stoften
en Papier, gebruik van maakt. Hy fchynt de
bruin o f geel getygerde te bedoelen. Men
vindt ’er ook, die ronde zwarte Vlakken hebben
op een geelen Grond, en grpenagtige met
bruine Vlakken.
(344) Porfeleinhooren , die de Schaal lang*
werpig Eyrond, met bruine Stippen ei%
een geelagtige Streep, van agterenfcherp-
agtig en aan den Mond ros heeft.
Door deeze Kenmerken wordt een kleiner
flag van Getygerde Kliphoorens aangeweezen,
die men, wegens de gedaante der Vlakken,
niet oneigen, Mazelen noemt, en een andere
S o o rt, 'welke de Vlakken rood heeft, Roods,
Mazelen. By R u m ph iu s komen z y , hoewel
niet aangehaald zynde, Plaat 38, Letter
P , O , beiden voor. Men vindtze in Oostin-
die, en de laatften zyn niet gemeen.
( 34$)
( 344) C'jprM Testi oblonga-ovati , punftis fuscis lineaque
flavescente, poJtice acutiusculi, Qie mfo. AL L. U. 573- N.
494. G d a l t h . Test, T, 14., f. 2. C , D. L 1 S T- Concb.
4. S. 9. C. 4. T. 9. f. I. PET. Gaz, T. 97. f, 17. KNOR.4
WPetzam, VI. D. Pl. 23. f. 6 ,7 .
J7 E P O R 5 E L E I N H O O R E N S. 103
C345^ Porfeleinhooren, die de SchaalJlomp.
en Rolrondagtig heeft, aan de Enden
geel,
Deeze heeten Ifabellen, naar eene Kleur van
dien naam, tusfchen wit, geel en bleekrood,
hoedanige zy hebben, en fomtyds met eenige
fyne zwarte Streepjes overlangs getekend ,
fomtyds geheel wit doch altoos aan de Enden
Oranjekleur zyn. Zy komen aan de Eilanden
Mauritius en Madagascarvoor, zegt L inm ïu s ,
en vallen zeer klein.
III, Die een Navel hebben o f genaveld zyn.
( ’346'! Porfeleinhooren , die de Schaal gena-
veld , van onderen bruin , van boven
witagtig heeft,
De aangehaalde van R umphius voeren den
naam van blaawwe Slangehoofdjes , als in Gehalte
veel met de zogenaamde Slangekoppen,
pf liever met de Mooren Buikjes overeenkomen
C34j) Cyprta. Testi obtufè fubcylindiica, extremitatibus
lutcis. M. L. U. 5 7 4* N. 19S. ifabcUa. R u M P H. Rar. T .
39. f. G. AR G EN V . Concb. T. 2 i. (18) f. P. V%T, Amb.
16. f. 16. Gaz, T . 97. f. 16. L IS T . Can,ch, 4. S. 9» C* 2.
T. 2. f. 2, K n o RR Verzam. IV. D. PU 9* S-
(346) Cypraa Testi umbilicata fubtus fusca fupra albida.
M. L. U. 574. N. 196. BON A N N . Roer. III. T. 255- P°r*
cellana coerulea. B.UMPH. Rar. T. 38, U G. G U A L TH ,
'Rest, T. i s . f. N.
G 4
vr.
A fd e e l .
XL1X»
H o o fd *
stu k .
CCCXLV.
Cypr&a
IJabella»
ïlabelle.
CCCXLVI.
Cypraa
Onyx.
Blaauwagtige.