VI. De Nederduitfche Leezer kan dit in’t Werk
Afdeel. van j j en fchranderen Natuur-onderzoeker zelf
Hoofd* nazien. I k vergezel gedagten Engelfchman,
stu k . die tegen ’t end van Juny, des Jaars 1694, in
Jcnsrvjir. v y f Rivierflakken van deeze'n aart, welke ge-
kookt waren, teTarnen vondt 33 jongen in de
f f S j Schaal, en 24.1 nog in ’t Ey begreepen: dat
is in ieder tusfehen de vyftig en zestig jongen.
Hy oordeelt dat de Winter de tyd der
Vrugtmaakihg in deeze Slakken z y , en de onvolmaakte
Jongen houdt hy voor eene Over»
bevrugting. Eindelyk fpreekt hy van den
Eijerftok als volgt. „ In dit Dier is zeker
,, gevorkt Ingewand, of uit twee Zakken be-
, , ftaande, op de wyze van de Kuit der Vis-
„ fchen. Het is ' fmal en van maatige uitge-
ftrektheid, met een uitpuiling in ’t midden.
,, Het legt naast onder de Maag, en deszelfs
„ fpitfe deel is aan den bodem van ’t Lyf-
moeder-Zakje gehecht : weshalve ik in ’t
, , vermoeden ben gekomen, dat het gemeen-
,, fchap met de Lyfmoeder h eeft, en dus de
, , Eijerftok zy. Ook wordt myn vermoeden
, , daar door bevestigd , dat dit Deel alleenlyk
, , in de Wyfjes plaats heeft, en in de Man-
„ netjes t’eenemaal ontbreekt.”
verfchii Dit verfebil van Sexe maakt eene andere
der Man- byzonderheid in deeze Hóornflakken u it, te
acties * .
van de aanmerkelyker, om dat men van weinigen
W*zi'e maar, dienaangaande, zekerheid heeft *. ,, De
xv.s t u k . Mannetjes (zegt L i s t e r ) zyn in deeze
Rivierflakken door de Lvfmoeder en Teel- A VI.
„ deelen gemakkelyk 'te onderfcheiden. Be-
„ geert men , echter, eenig uitwendig Ken- Hoofd-
„ merk, zo moet men weeten, dat de Man-STÜK*
„ netjes doorgaans kleiner zyn, en dat in d e - ^ ^ j^
„ zelven het regter Hoorntje eens zo breed
„ is als het flinker en in een ftbmpe Runt uit-
„ loopt. Dus fchynt dan , in dezelven, de
„ regter Hoorn, om zo te fpreeken, Manne-
„ lyk, de flinker Vrouwelyk te zyn, en nog-
„ thans zyn zy geenszins Hermaphrodieten o f
,, van beiderley Sexe.
„ In het Mannetje loopt, fchuins over den saffraan*
„ Kop en de Schouders heen, een foort vanvogCrJe
,, Schaft (Penis) o f zeer Vezelagtig Kanaal,
„ dat vol is van zeker Saffraankleurig V o g t,
,, zo dik als Honig , ’t welk een lchoone
„ Verwftof is, wanneer men ’t zelve op Pa-
„ pier ftrykt. Zo men deeze Slakhoorens in
„ wit Poffeleïn houdt, dan zyn zy gewoon
eenige Druppeltjes neder te laaten van dit
„ geele Vogt,' ’t welk de Potten kleurt. Als
„ gy , anders , den geheelen Kop met de
„ Hoornen in eenig Mannetje doorgefneeden
j, hebt, zo kunt g y , door dat Kanaal zagtjes
„ te drukken, het Saffraankleurige Vogt op»
„ waards doen ftygen , en dan zult gy het-
„ zelve zien uitgaan door den Top van de
„ regter, maar geenszins door dien van de
„ flinker Hoorn, noch door de Snuit; ’t welk
,, tot een' klaar bewys verftrekt, dat in die
„ Hoorn