VI.
A fd e e l .
LIL
H oofds
t u k .
Purper-
verw uit
Kinkhoo*
iens.
om, niettemin, Hermaphrodieten zyn, zowel
als de Aardflakken.
Even die zelfde Paaring hadt L i s t e r ook
in de Alykruiken waargenomen, welke aan de
Engelfche Stranden niet minder menigvuldig
waren. Dat deeze, evenwel, niet veel haar
deeze Koorentjes gelyken, is uit de befchry-
vïng blykbaar aan allen , die ooit Alykruiken
gezien en behandeld hebben. L i n nasus
niettemin, getuigt, dat dit Hoorentje met de
Alykruiken overeenkomt in gedaante , plaats,
grootte en ze lf Handigheid C*> Waarom be.
trekt zyn Ed. die dan, mag men verder vraa-
gen, tot een ander Geflagt; o f deeze niet tot
het zelfde Geilagt als de Alykruikèn, en tot
eene zelfde Soort ? Men vindtze , zegt h y ,
veel in de Wester - Oceaan , eetende doode
Visfchen in de Netten o f Fuiken, en dikwils
zodanig met Kley bedekt zynde, dat men de
Gieren naauwlyks kan onderfcheiden.
Dat ’er een foort vari Purperverw uit deeze
o f dergelyke Kinkhoorens te haaien z y ,
heeft de Heer R e a u m u r , aan de Kust van
Vrankryk , waargenomen. „ De grootfte
Schaalen van de Soort van Buccimm , die
» ge*
(* ) Turbini Iaterali convenit fad e , loco, mngnimdine«
confiftentia. Syst. Nat. XII. p. 1203. Ik heb gezogt naar
'Turbo later alh , eer ik begreep, dat het Turbo littoreus moest
z y n , die (bl, 1232) vergeleekeri wordt met de Turbo littara-
tis van den Heer b a s t e r , dat wederom een Drukfeil is;
moetende zyn, ■ Turbo Littoreus of Littoralis. Gelukkig dat
de Drukpers hier niet van gemaakt heeft Turbi h'ntraw.
„ gemeen is op onze Stranden , zegt h y , v i.
,, hebben de langte van twaalf o f dertien Ly- A ^$e£‘
„ hen, [dat iets meer is dan een Duim, ] en Hoofd-
,, de dikte van zeven o f agt Lynen, daar zy stu k .
„ dikst zyn. Zy zyn even als de Slakhoo-
„ rens der Tuinen gedraaid, doch wat lang-
,, werpiger van Schaal. De grootte komt
„overeen met het gene P l i n i u s getuigt
„ van zyn Buccinum , dat hy een kleinere
„ Conchci noemt; aanmerkende, dat zy aan
„ den rand der Opening gekarteld zyn , ’t
,, welk ook in de onzen plaats heeft. Haare
,, uitwendige Oppervlakte is doorgaans uit-
„ gegroefd; dan eenigen hebben, behalve de
„ overlangfe , nog Voortjes overdwars. Dé
,, Kleur is zeer verfchillende. Men vindt ’er
,, die wit en die bruin zyn: in anderen zyn
„ Streepen van Goudkleur, die langs de Gie*
5, ren loopen op bruine o f witte Gronden.”
Pliniüs hadt reeds opgemerkt, d a t’er, behalve
de Purperhoorens, die van de Purperverw
haaren naam hadden , ook Kinkhoorens
waren, die zulk eene Kleur uitleverden. Van
de manier fpreekende, op welke men die Verw
bekwam , verhaalt h y , dat men de Hooren kneusde,
en dan, eenige brokjes van de Schaal weg-
neemende, een Ader in ’t gezigt kreeg, die
een geelagtig Vogt, als Etter , bevatte. Dit
was het Vogt dat tot Purperverwen diende;
doch ipen nam gewoonlyk de moeite niet, om
zulk