6 ï 8 B e s c h r ï v i m g v a n
VI. ,, zal ik nog alleenlyk aan merken, hoe deeze
^LX^V* ” 20 wondei'haare Geftaltewisfelingen, buiten
H oofd- h twyfel, den anders zo fcherpzienden L b e u -
stok. }i wemtoek tot het denkbeeld'vervoerd kun*
jiioemtn- sj neii hebben, dat het Diertje zyn Bladen af-
Uyftn' leid en van dezelven zyn Buis o f Wooning
„ maakte.”
hce maak- Dit’s dan de reden, dat S c h e f f e r * dee-
rypiefof ze Schepzels Bloemen - Polypen noemt Hy
Kokertjes, j£ün niet twyfelen , o f het waren Diertjes,
d o c h ;om zig: daarvan nader te verzekeren,
bragt hy e enigen, zo van de enkel dé als fa-
mengefbelde Pypjes-, in een druppeltje zuiver
Bronwater, onder ‘ c famengelteldé Mikros-
koop. Het eer (te, dat hem toen-bezig hielde,
was de nadere: befchouwing van het maak-
zei deezer Pypjes o f Kokertjes, Z y hadden
door de enkelde Vcrgrooting uit ronde Korreltjes
gefcheenen te beftaart,. gelyk zy ook
van L EEtiw-E n-h o e k voor- zodanig opgegeven
waren; doch thans bevondt hy die Kor-
rdtjas akemaal gelykzydige reguliere Zeshoe-
Icen en; dus zeer-bekwaam te zyn , om door
de famenvoeging een volmaakt geflooten Wand
te formceren. In \ midden vertoonde zig
eeniwat donkerer Stipi even als men in veelhoekige
Zout- o f Zandkorreltjes, onder ’c Mi-
kro&koop, dikwilst waarneemt. De Kleurwas
bruinroodagtig. off geelagtig groen', * en ake-
nraal waren zy doorfehynende, doch meest
aan ’t-.onderfte. End, daar het Steeltje ergens
op
m m m ■ ■
D E ANDKOK-ERS. 6 IQ
op was aangehecht , en het kwam hem voor>AF^ L
als o f het Diertje ze lf 'er door heen zig ver- LXly,
toonde. Hoofd-
Zp dikwils de Pastoor de Pypjes o f van on»STU* ‘
deren , daar zy vast gezeten hadden , o f ö p f j ^
■ zyde ergens opende, bleeven ’er de Diertjes De Dier.
nooit lang in , maar verlieten deeze Koker-d“ f °P_zi£
tjes, en dit gaf hem de fchoonfte gelegenheid,fthowd,
om zig van hunne Gedaante en Beweeging
te verzekeren. Hoedanig zy z ig , door ftèrke
Vergrooting, aan hem openbaarden, kan men
best uit zyne keurige Afbeeldingen opraaaken.
Ik zal alleen kortelyk melden, dat de Bloemblaadjes
thans zig aan den Rand als met oneindig
veele Haairtjes bezet vertoonden, die
zig ongemeen lhel bewoogen; zittende dezelven
aan eene heldere geheel doorfehynende
Zoom, die met den uiterften Zoom der Kieuwen
, in de Kieuwenpooten en getakte Watervlooien
door hem waargenomen, veel overeenkomst
fcheen te hebben. , , Het overige
„ deezer oogfcbynelyke Bloembladen is half-
„ doorfehynende , en men ziet verder niets,
„ dan louter digt tegen elkander aan geplaat-
fte fyne Stipjes, die van een menigtefmal-
le Streepen , Plooijen en Rimpels begeleid
„ worden , ca welke alle ten deele fcheef
,, overdwars, ten deele regt in de langte ne-
„ derwaards, naar het Middelpunt, daar de
„ Bladen aan elkandèr gevoegd zyn , toeloo>
> pen-” i ,
t, Deel. XVI. STUK.
i 3 |
mn\
m\