VI. al Hermaphrodieten waren, gelyk fommigen
IJUll* poderftellen, zou doch in dezelven eene der-
I-Ioofd' gelyke Paaring, als in de Slakken , kunnen
plaats hébben, door welke zy elkander weder-
zyds bevrugtten. Voorts heeft men een menigte
van Ejjertjes in derzelver Lighaam, gelyk
in dat der Aardwormen , ontdekt, die,
waarfchynlyk, in ’t Water uitgeworpen en
(door de Slymigheid der Zee her en derwaards
gevoerd worden , tot dat zy aan de Oppervlakte
van het Houtwerk uitgebroeid, als by-
na onzigtbaare Wormpjes, door deszelfs Po?
yen ingang vinden. Maar hoe kunnen onze
Wormen huisvesten in Openingen en Kanaa-
len, die gemaakt zyn door zulke byna onzigt-
baar kleine Wormpjes ? Men zou dit aan de
Kegelvormigheid van deezp Loopgraaven kun?
nen toefchryven , indien zy geduurig voortgingen
in het Hout; doch deStaart b ly ft, als
gezegd is , in het uitwendige Gaatje: zo dat
men onderhollen moet, dat de Worm, toen
hy in ’t Hout boorde, reeds een Kop hadt van
omtrent die grootte, als de uitwendige Gaatjes
z y n , en dat hy die Gaatjes van buiten in het
Hout geboord h e e ft: want daar eens binnen
zynde kan hy zig niet omkeeren o f terug gaan.
VoedzeJ. De Heer B e l k me er was van oordeel, dat
het Hout wel degelyk tot Voedzel ftrekt van
deeze W o rm en * t gene de Heer A danson,
als gezegd is , volftrekt ontkent. Zo lang ik
de reden van dit laatfte niet vernomen h eb ,
moet
moet ik het eerfte toeftemmep, en met ^
den Doktor het befluit dus opmaaken. u a t LXIjj
de Worm het Hout, tot vergrooting van zyn H oofd,
Holligheid, met zynen Sehulpagtigen Kop af-STUE*
raspt, is zeker. Dit afgeraspte Hout moet door
zyn Lighaam pasfeeren; alzo mpn in de Holligheid
, buiten om den Worm, niets vindt dan
ziltig Water. Np zou het de grootfte on-
waarfchynlykheid zyn , dat eene Stofte , tot
Voeding bekwaam, door het Lighaam van den
Worm pasfeerde , zonder dat hy ’er Voedzel
van trok : te meer , om dat geen ander Aas
blykbaar is, dat hem daar toe zoude kunnen
ftrekken. E n , dewyl in de Huishouding der
Natuur niets dan tot zeker Eipde gefchiedt,
en ten dienfte vanhet Schepzel ;zo is de Vraagt
wat nuttigheid de Zee-Houtworm anders van
die doorbooringe des Houts zou kunnen hebben.
Waarlyk, indien hy zyn Voedzel uit de
Zee o f uit het Water trekken moest, dan was
zyn Staart geheel verkeerdelyk buiten, en de
Kop binnen in het Hout geplaatst.
De Almagtige Schepper heeft zig alom van
Werktuigen voorzien, om de Huishouding der
Natuur in evenwigt te houden. Op dat het
tam Gedierte niet, tot elkanders nadeel , te
veel vermeerderen zoude, zyn ?er Roofdieren:
pp dat de Rupfen niet altoos tot eene Plaag
zouden ftrekken, zyn ’er Vogeltjes en Wespen,
die daar van zelfs de Poppen en Eytjes
vernielen. Dus heeft Zyne aanbiddelyke Wysheid
ï. CEEL.. XVI. STUK»
jHal
'v iil
l i l
! H
I
M l