I
.
11$'
I I
l i l
VI. aan de Oevers der Rivieren Niger en Gam-
j 'x i l l aan ^ u®c van Afrika by Senegal. Dee*
H oofd-* ze Boomen, ze lf iö ’t Water ftaande o f over
s t u k . ?t Water hangende, laaten Wortels uit haare
Takken neder, die in ’t Water zakken, en ,
aldaar grond vattende , tot nieuwe Stammen
worden; zp dat men ze , te Suriname, Duir
zendbeeyen noemt. Zulke Wortels worden, op
en neer , fomtyds tot twee o f drie Voeten,
maar gemeenlyk zes Duimen boven den Grond,
en zelden daar onder, van deeze Wormen
doorboord, die hy aldus befchryft (*).
Zyne „ Hunne Schaal is famengefteld uit v y f
schaal of ^ zeer onge-lyke Stukken, waar van het voor?
, , naamfte en grootfte een byna Rolronde Pyp
,, i s , die alle de anderen omkleedt en ver-
,, bergt. Deeze Pyp is aan de twee Enden
, , zodanig doorboord, dat de onderfte Ope-
„ ning, welke rond is , twee o f driemaal meer
„ grootte heeft dan de bovenfte, die ovaal
„ is en in ’t midden vernaauwd, door twee
„ Ribben, welke inwaards uitfpringen. De
, , breedte van de Pyp verfchilt van drie tot
„ zes Liniën, en is doorgaans omhoog een
3, weinig minder dan omlaag; zynde ongevaar
„ twintigmaal zo lang. Haare Wanden heb?
„ ben, inzonderheid naar beneden toe, wei-
„ nig dikte; doeh zyn ongemeen hard van zelf-
,, Handigheid. De uitwendige Oppervlakte is
„ door-
(*) Ctquiltagv fa p,
„ doorgaans glad , pm dat zy van het Hout VI.
j,, ge fc hei den wordt door eene Soortgelyke
,, Buis, die uitermaate dun is en zeer glim- Hoofó-*
,, mende; welke het Dier te vooren aan het stu k .
Hout gelymd hadt. Somtyds is deeze eer-
„ He Buis niet afgezonderd noch onderfchei-
„ den van de gene, die het Lighaam van het
3, Dier onmiddelyk omkleedt; en alsdan draagt
,, derzelver uitwendige Oppervlakte de in-
drukzels van de Hourvpzelen, tegen welken
„ zy was aangeyoegd geweest. De plaatzing
,, van deeze Pyp , door my waargenomen,
„ was op en. neer in o verend Baande , en by-
3, na waterpas in leggende Bukken Houts,
„ maar, - zy is ’er zodanig ingeftok.en, dat,
, , fchopn zy dikwils een weinig bogt heeft,
,, haar bovenfte End altoos een weinig buiten
„ het Hout uitkomt, en met het Water ge-
,, meenfchap heeft, terwyl het onderfte End
„ verborgen blyft in het hart van ’t Hout.
,, Dit laatfte wordt in Boorwormen, die hun-
„ ne volle grootte bereikt hebben, t’eene-
„ maal verftopt door eene Stpenige o f Schulp-
agtige zelfftandigheid.”
■ „ De vier andere Stukken van de Schaal,Tweestuk.
3, zyn twee aan ’t eene, twee aan ’t andere ^fn aan *
„ End van de Pyp geplaatst. Wanneer m e n ^ ^ " 1
,, dezelve opent o f met voorzigtigheid breekt,
3, wprdt men, aan haar onderfte End, twee
,, kleine Schepjes gewaar , die zeer dun en
?» vrY egaal zyn > volmaakt gelykende naar