in.
,, ken een Aardworm, in beweeging zynde,
' ?, maakt (*).” Ik oordeel, echter, dat ’er
meer beftendigheid in de figuur yan haare
Buisjes zy : zo ziet men de Hoornflangetjes,
voorgemeld, altoos een Kegelagtig gedraaid.
Puntje o f Top-end hebben, het wplk dezei»
ven kenbaar maakt: doch ten opzigt van dee«
ze drie Jaatfte Soorten kan de Stelling van
R e a u m u r wel plaats hebben. Dap gaat hy
voort en fpreekt aldus.
A f d e e l ,
L xii.
HOOFDSTUK.
'
pitzaak
<ier Itlee-
ving aan
Hoörens ,
Schulpen,
enz* •
„ Om te verklaaren , hoe deeze Sph.aalige
,, Buisjes zig zo paauwkeurig vast lymen op
„ de Oppervlakte der Lighaamen , waar zy
3? aapgpvoegd zyn , is het genoeg dat men
,, weete , hoe de aangrpeijing de.r Schaalen
3» gefchiedt.. Djt kunnen wy aanmerken als
„ een bekende zaak , na de verklaring door
5> on? daar .van gegeven, welke wy door zeer
„ beflisfe.nde Proefneemingen betoogd hebben;
« ( t ) - Wy merken het Schulpdier, kort na
V. z yne Geboorte, of hoe klein het ook z y ,
,, als mpc eene Schaal bedekt aan. Zo dra
,, het begint te groeijen, is bet niet meer ge»
,, heel door zyne Schaal bedekt, en een klein
,, gedeelte des Lighaams, niet omkleed zynde,
3, komt alsdan door den Mond van de Schaal
pit, Dit gedeelte, nu, geeft een Steenwor-
33 dencl
(*) Mem. de V Ac ai. Royale des Sciences , de 1’An 1711.
pftavo. p. i 66.
r t ) Mem. de 1709, p, 477. Quarto. Zie ons XV. SrUK „
bladz. 20, enz.
dend Lymig Sap uit, ’t welk verdikkende vi.
^ een nieuw Stuk Schaal rondom het Dier
!* aanvoegt. Zulks onderfteld zynde, dan isHooFJ;
, het klaar, dat, zo het gedeelte, ’t welk stu k .
, de oude Schaal verlaat, en daar nieuwe
„ reepen by.doet, zig op eenig Lighaam aan»
„ voegt ; (gelyk het doet in de Wormen,
„ die geduurig in een kruipende bew'eeging
„ zyn:) ’t is klaar, zeg ik, dat het zelfde
„ Lym, ( ’t welk dit gedeelte yerfchaft om
„ deszelfs Deeltjes, die de nieuwe ftrook
,, Schaal famenfiellen , aan elkander te ver-
,, binden, en om dit nieuwe ftuk aan de ou-
„ de Schaal te hechten;) de nieuwe Schaal
„ vast hechten zal aan het Lighaam, dat het
„ ontbloote deel des Diers, aanraakte. * Zoda»
„ nig, dat, indien dit gedeelte in & groeijen
,, altoos de Oppervlakte van dit Lighaam
„ volgt, en daar kromme Lynen op befchryft,
„ de Schaal in ’t groeijen de zelfde Opper-
„ vlakte insgelyks volgen zal en daar aange?
,, hecht zyn, in haar geheele uitgeftrektheid.
,, Op die manier is het, zonder twyfel, dat
„ de Schaalen der Wormhuisjes zig vast ly-
„ men atn de verfcheiderley Lighaamen, waar
,, op deeze Wormen z ig, kort na hunne Ge-
„ boprte, bevonden hebben.”
Dit gefielde van den groaten R eaumur.
gaat niet in alle Wormbuizen door. Die geheel
kleine , welke ik Stipjes genoemd heb,
fchynen als het Spat te zyn of Zaad der groo=
N n 5 te»