3 3 0 B e s c i i r ï v i n o v a »
VI. Perfie. Ia ’t Franfch heet raenze Ie Tapis of
Afdeel. ia Rofa fa Perfe, om dat zy de Kleuren van
Hoofd- Cen Perfiaanfch Kleed naarbootst. Zodanig
éxus. eene is ook die van G u a l t h i e r i , en de
aangehaalde op de Negenenveertigfte Plaat,
in ’t Werk van R u m p h i ü s ; die aldaar de
Qebande Knobbelhooren geheten wordt ; doch
R u m p h i ü s hadt de Oostindifche, die fterk
geknobbeld is, de 'Basterd-Purperjlak getyteld.
Hy fpreekt ’er dus van.
Basterd „ Deeze noem ik zo o , om dat zy eenigsr
purper- z jns gedaante van de Purperflak uit de
Middellandfche Zee , en van binnen een
„ rood Bloedig Vleefch heeft, gelyk men aan
„ geen andere Slakken z ie t, doch o f daar uit
, een rood Sap te haaien z y , waar mede men
\ zou kunnen verwen, is nog niet onderzogt.
„ De langte is v y f o f zes Duimen. Van voo-
ren is de Hooren uitgefpitst met veele Gieren
en van agteren met eene taamelyk dun-
* ne Snuit. De randen der bovenfte Gieren
l l zyn met Knobbelen b e z e t, fomtyds als
„ {lompe Doornen: het overige van de Schaal
” is effen donkergraauw o f Aardverwig, zonder
Glans. Als men het bovenfte Vliesjo
affchraapt , *t welk niet gemakkelyk ge-
s, fchiedt, dan is de Schaal wit, met zwart-
, agtige Draaden overdwars. De Rand van
II den Mond is dun , met fcherpe Tanden
„ Zaagswyze bezet: daar tegenover is hy glad
5, en purpervejrwig: de binnenfte Vlakte met
D E S T E K E L H O O R E N S. 33Ï
, dunne Ribbetjes gevoord. Het Dier, daar VI.
I, in , is hard en rood als raauw Vleefch,
„ goed om te eeten. Het draagt op den Kop Hoofd-
3, een langwerpig Schildje , dat een Lid van stuk*
, een Vinger lang is en krom als de Klaauw
a, van een Beesc, net fluitende op den Mond,
van buiten vqilgraauw en effen, aan de bin-
„ nenzyde donkerbruin en wat gerimpeld.’’
Dit Dekzel wordt yan de Inlanders voor de
besfe Onyx manna gehouden, en Unam Cas•
turi , dat is Onyx Mo/chata genoemd ; doch
zy hadt de minfte Geur niet van Moskeljaat,
en hy zoude de Unguis van de Trompet van
Aru boven deeze verkiezen.
Onder de Kinkhoorens, naamelyk, zyn de
Spillen t’huis gebragt door R u m p h i ü s , die
aanmerkt, dat men deeze taamelyk veel in de
Amboinfche Inham vindt. Zy komen by T roepen
voor den dag,doch flegts in zekere Maanden
, en vertrekken dan wederom naar de
Diepte. Die men voor Rariteiten bewaaren
wil , zegt hy, moet het gedagte Vliesje niec
worden afgehaald, devvyl de Oppervlakte zig
dan altoos ruuw vertoont.
Van dergelyke ftompe Bandfpillen heb ik ’er
die Oranjekleurig zyn van Grond, fterk geknobbeld
, en met Kastanjebruine Streepjes
fierlyk gebandeerd. Deeze zyn aan ’t Smartend
zeer ftomp , doch hebben een hoogen
Top. Een andere Soort is langs de Gieren met
brui