V I .
A fd e k l ,
LXIII.
H oofd*
STUK.
Voortteeling.
zy zig } op nieuws, aan de Noordhollandfche
• Dyken , in menigte, te openbaaren. Op de
Schepen vielen zy met niet minder woede
aan ; zo dat men dezelven , tot heden to e ,
op de een o f andere manier daar voor moet
beveiligen.
De gedagten der Natuurkundigen vielen ten
deezen tyde niet alleen op het onderzoek van
de uitwendige Gehalte en inwendige Deelen
van den Zee-Houtworm , maar Ook op zyne
Voortteeling, om de Behoedmiddelen tegen
deeze Blaag te ontdekken. Geenerley Hout,
hoe hard pok, mids van Zeewater doorweekt
zynde , bleef van dit Ongediert onaangetast.
Aan onze Dyken hebben zy de Eiken Paaien,
en vervolgens pok Greenen en Elzen Hout,
doorgevreeten. Men zag aan dit Hout van
buiten niets dan eenige kleine Gaatjes, door
welken de Staartjes uithaken der leevende
Wormen, Zy konden derhalve van die grootte
, als menze binnen de Paaien vondt, niet
daar in gekroopen zyrt. In Zeeland hadt men
opgemerkt, dat by Zomer zekere Diertjes,
als Watervlooijen , aan de Paaien kwamen ?
die eenige Kuiltjes daar in fcheenen te maa-
ken. Men dagt o f deeze ook hun Zaad wierpen
in zodanige o f andere Gaatjes en Scheurtjes
van het H ou t, en dat dan deeze Wormen
daar uit geboren werden. Zulk eene
Voortteeling hadt niets ongerymds in gehad,
wanneer ’er Hegts eenige evenredigheid van
groot*
grootte ware geweest, tusfchen die Diertjes
en de gezegde Wormen, o f dat er eenige L xm .
fchyn ware, dat dezelven weder in zodanige h o o fd -
Diertjes konden veranderen. Maar, dit zosTt3K»
niet zynde, verviel deeze bedenking t’eenemaal.
i,
Wylende Heer B e l k m e e r , diestydsDoktor
in de Geneesktrade te Enkhuizen, en dus
op eene plaats, alwaar hy.de fchoonhe gelegenheid
badt, om dit haatelyk Gedierte te onderzoeken,
gaf daar over ook een uitgebreide
Verhandeling uit. Hy vondt in het Slym,
waar de Paaien mede begroeid waren, met
het Mikroskoop veele kleine witte Stipjes ,
die hy voor de Eijertjes hieldt van deeze Wormen,
en zodanig Hout, waar aan hydit waarnam,
hadt gemeenlyk ook byna onzigtbaar
kleine Wormpjes in, doch welken het hem zeer
zelden gelukt was te befchouwen. Voorts hadt
hy gezien, dat van de Staartjes der Wormen,
door de kleine Gaatjes, die ’er menigvuldig
in de Oppervlakte van het verwormde Hout
zyn , uitkomende, zig fomtyds dat van den
eenen Worm met dat van een anderen Worm
famenvoegde; waar door die Staartjes niet alleen
dikker en dunner wierden, maar ook van Kleur
veranderden. Dit fcheen een duidelyke blyk
te zyn van hunne Paaring (* .), ea fchoon zy
al
( * ) Dercelyke famenvoeging der Staarten heeft de Hees
Kousset ook aan een Fregatfchip in de Haven vanMedeablikj
$9 hy verhaalt, waargenomen.