FT- Nautilus hebben zien Zeil maakeq, zq L ïn »
^ ^ • N i E ü s zegt (*J. Evenwel is lt niet te den-
j^oFD* ken, dat het Dier flegts, gelyk de Kluizenaar^
stuk. jn gen vreemde Schulp o f Hoorn huisveste;
hoe zeer hetzelve ook van de andere Schulp»
dieren vgr'fchiile.' Wy geeven ’e r, volgens ge-
dagten R u i s c h , deeze befchryving van,die
Tpy met het onze, dat wy in Vogt hebben,
yergelyken, zegt d’AitGENViLLE.
pet pier« , , De Kop is taamelyk groot, met twee hel»
„ dere Oogen voorzien. Het heeft agtPooten
• J5 o f Beenen van een week Vleescli, welke men
„ Baarden noemt. Zy zyn dikker aan het end, dat
,, by het Lighaam komt, en hebben een dun
, , Vlies, dat ze aan malkander en verbindt, gelyk
, , men ziet aap de Pooten der Eenden. Deeze
v Baarden,van Zilvcragtige Kleur,met Wrat-
1, ten op de zyden, zyn plat als Riemen, en
\ dienen het Dier om te zwemmen, Het
" , fchynt , dat hetzelve roeit met zyne Lap-
*’ pen en Baarden, en dat het zyne Schulp bc-
^ ftuurt als een Boot o f Sloep. De zes Baar*
-* den van vooren zyn kort, w it, en yol met
Wratten, even als die der andere Zeekatten.
H ' ' ' - " ‘ “ ' „ Het
(* ) Nifi tot teftcs nobis obftringerent , qui propriis ocalis
yiderunt Argonautam velificantcm. Syft_. 'Nat. p. I I 6 U JON-
§ T o U S perquam confufe defcribir fpedes Nautiloram, re*
poquens fabulam de Naqtilo Vclificante , qaam explofit ROM-
S H jU s . Kle in OJlrac. p. 4, Rumphius heeft we$
jjet Zeil maaken, doch niet het vaaren of zeilen vatï de
tilü» ontkend.
n Het fpreidt dezelven als eene Roos uit,
„ onder ’t zwemmen : de twee andere Baar- xLVI.
„ den, van agteren , die langer zy n , hangen Ho o f d -
„ in de Z e e , om tot Roer te dienen voor zy- stu k .
„ ne Schulp; welke hy met zyne Hefboo»
,. men van vooren opligt, om ’er den Wind
, , in te ontvangen. Wanneer het dood Ril
j, is, gaat hy aan ?t roeijen, laat zyne Hef*
,, boomen neder , en doet alle zyne Baarden
„ uitkomen, Eenig gevaar vreezende , trekt
,, het Dier zyn Vleefch en alle de Baarden in,
,, op dat zyn Schuitje VVater fcheppen moge
,, en dus te gronde gaan. Dikwils pompt het
en werpt Water uit zyne Schulp, dikwils
„ verlaat het dezelve , die dan op de Zee
f, dryft,totdat zy tegen de Rptfen verbryzeld
,, worde (*)v.
Hier worden, al w e e rom , geene Opg?ge-
tuigenisfen bygebragt, en de befphry ving fchynt
van R u m p h iu s ontleend en wat opgefmukt
te zyn. Het Dier, dat ik onder deezen naara
gekogt heb , is langer van L y f , en de Qogen
zyn daar in, op ver naa, zq blykbaar n ie t,
gis in de gedagte Afbeelding. Het is, over *t
geheel, bruiner dan de andere Polypusfen, en
de Armep zyn in hetzelve, .zo wel als in die,
volkomen van elkander afgezonderd , zonder
eenig tusfehenkomend en famenvoegend Vlies.
Twee
(*) Concbyliogie. II. Partie p, 30,
A 4