VI. Zee , aan de Kusten van Ysland , heeft men
ze gevonden.
J-IOOFDstuk.
(564) Stpkelhopren , die de Schaal Eyroncï
DLXiv. ' met eene Tregterswyze Staart, de Giepeïafiuns:
ven met eenige verhevene fiompe Gor?
Tappen. | É JieefL
Hier fchynen die Koorentjes, welken men
gemeenlyk Bordestrappen noemt, als mede de
basterd-Bordes-Trappen bedoeld te worden.
De eerften zyn witagtig, de anderen rosagtig
geel van Kleur. De grootte is omtrent als die
van eene Mpskaat - Npot o f grooter in de laat-
ften. Zy hebben een Gaatje in de Spil. Die
yan B on a n Ni kwam van de Kust v^n Portugal.
C5Ó5) Stekelhooren , die de Schaal langwerpig
vww met de Randen der Gieren
plat , den Top knobbelig, de Ope-
ning Tandeloos heeft en een opgewipte
Staaru
In 564 565
(564) Murex Testä pamlo-Caudatäovatä , Anfra&ibus Cin-
gulis aliquot elevatis obtufis, Syst Rat» XII. E o N A N N,
Reer. III. f. 347. KNOIB Verzam. II. D. PI. 24. f. 5: III.
D. P^ 7. f- * : V. D. PI. 3. f- 5.
(565) Murex Testä oblongä mdi, Anfia&mim marginibus
complanatis, Apice tuberculolb, Aperturä edentulä , Caudä
adfeendente. $yst, Nat. XII- Fosfflis, It. Wcstgotsh. p. 200,
T . 5. f. 6. G u A JLT H. Test. T„ 46. f. F. LIST. *4ngl» 157«
T. 3. f. 4. K n o h r Ntrzani» VI. D» PJ, 33, f. 3*
DLXV.
jfrïurex
Corneus«
Hoqrn-
Ideurige^
| 1 ij
p e S t e k e l « o. o r e n *. 3 ^
In de Bergen van Westgothland worden eenAp^ g Lv
menigte van deeze Hoorentjes, onder andere ^iv.
Conchyliën, uitgegraven. Deeze Schulpber- Hoofd-
gen leggen, op veele plaatfen, wel een Kwar-STUK‘
tier gaans van de Z e e , op 't Vaste Laad.
Onder de Aardkorst, die zelden meer dan een
half Voet dik is , komt een Bedding voor van
Conchyliën, twee o f drie Vademen diep, en
daar onder legt een zuivere Kley. Deeze Bed«
ding beflaat dikwils een uitgeftrektheid van
verfcheide Snaphaanfchooten. De Schaalen,
die men daar vindt, zyn geheel rein, wit en
onveranderd , alleenlyk met eenig Zand en
Gruis, gelyk zy door de Zee opgeworpen worden
, vermengd, ’t Zyn meest zodanige Hoo-
rens en Schulpen , als aan de Stranden van
Noorwegen en Sweeden in de Noordzee, aan
de Kusten van Engeland, Holland en Vrank-
ryk, voorkomen. Men gebruikt deze Schaa»
len, die eenigermaate verkalkt zyn , om de
Vloeren, Muuren, en Wanden,door wryving
o f fchuuring , te witten : ook brengt menze
op de Wegen, om den Grond vast te maa-
ken; doch wel het voornaamfte is , datzy dienen
tot het branden van Kalk, die echter zo
beftendig niet is in de open Lugt, als andere
Kalk. De Lederbereiders maaken ’er het mee-
fte gebruik van, om het Haair van de Huiden
af te laaten byten.
Zodanig een Koorentje , door L in n ^ us
X 4 afgc