VI.
Afdeèl.
XLYU
H oofds
t u k .
Kamertjes
uit de Schaal. Dat ’er zodanig een Pypje zyn
_ zoude flrydt volftrekt tegen het gebruik, dat
men toefchryft aan de, gemelde Kamertjes.
In een doorgezaagde Paarlemoer • Nautilus,
'naamelyk, openbaart zig de inwendige Struc-
tuuiv, én hoe zeer dezelve van die van byna
alle andere Hoorens, en inzonderheid van de
Papieren Nautilusfen, verfchille, De groote
Holligheid, die men het Bootje noemt, in
welke het Lighaam des Diers huisvest, is aan
haar bodem met een Gat doorboord , ’t welk
doorloopt in een Kamertje, dat wederom,
door een dergelyk G a t, geineenfchap heeft
met een volgend Kamertje , dit. met een volgende,
en zo voort, met al kleiner en kleiner
Kamertjes, tot aan het Middelpunt o f den Spil
van de Plooren. Deeze Kamertjes zyn van
elkander gefcheiden door dwarfe Tvliddelfchot-
ten , die zeer krom zyn en uitwaards fchep-
pende Kaan., aan alle kanten, uitgenomen het
gedagte Gat , volmaakt geflooten. Sommigen
hebben veertig, vyftig en meer Kamertjes
daar in geteld, doch R um sh iu s noemtze,
te regt, ontelbaar:, want de binnenfte, aan den
Spil, naauwlyks te onderfcheiden zyn, zo wegens
de kleinte, als de broofchheid der Wanden.
De Uitgeever van zyn Werk fchynt vast
te ftellen, dat deeze Hokjes nu en dan gevuld
worden door het Vleezige van het Dier, niet-
tegenftaande het korte Pypje, dat in de Mid-
delfchotten binnenwaards uitpuilt, doch op ver
paa niet aan het andere raakt, * voor aan pas Jj/V'
de dikte van een Naald en agter pas de wyd- XLVH.
te hadt, dat ’er een fyn Haairtje door kon. Hoofq;
d’A rg en v i l l e wist ’er de Punt van deSTU^*
allerdunfte Els naauwlyks door heen te brengen
, en daarom kwam dat denkbeeld hem byna
ongeloofbaar voor (*).
In zulke echter, van myne Nautilusfen, die Het spui-
van aanmerkelyke grootte zyn , vind ik ditlje*
Pypje geenszins zo naauw en dun. Het heeft,
in de genen , die een half Voet groot zyn,
by ’t inkomen ten minfte de wydte van een
gewoone Pennefchaft, en inwaards loopt het
in een Pypje uit, dat eentaamelyk wydeOpe-
ning h e e ft: des het niet ongeloofbaar voor*
komt , dat de Pees van het Dier, daar door
heen loopende, zig eenigermaate kan uitzetten
, en dus, op de een o f andere manier,
gelegenheid geeveri, dat de voornoemde Hokjes
dienen tot deszelfs beweeging, om op te fty-
gen en neder te daalen in het Water , gelyk
de Zwemblaas aan de Visfchen. ’t Zy gedagte
Hokjes ledig zyn o f met Lugt gevuld; on-
derftellende dat gedagte Pees zig in dezelven
Blaasagtig kan uitzetten door eene Waterige
opzwelling , zo was de reden gevonden van
het daalen deezer Schulpdieren naar de Diepte.
Die Konftige Toeltel , immers, fchynt
een dergelyk gebruik waarfchynlyk te maaken.
De-
{*) Concb'jl. I. Part. p» 199.
B 5