VI. aan een zyde van een Hoorntje, en de Eek is
A to e e l rón(j Gaatje midden op ’t breede van den
5 ^ “ ' Kop ,»)* Uit de langwerpige Opening van
stuk* de Toot komt een breede Lap te voorfchyn,
die voof Voet verftrekt, en een klein ovaal
Plaatje, dat Hoornagtig is, aan het ééne End
heeft Dit kan maar een klein gedeelte van
de Opening fluiten. Boven den Hals vertoont
zig een Geutswys’ deel, dat naar de andere zyde
h e lt , en beftaat uit een famenvouwing van
het Vleesagtig d e e l, ’t welk in fommige andere
Hoorens tot omwinding ftrekt, derhalve
de Mantel genaamd.
ccxciv. C m ) T o o t , die de Schaal Kegelvormig heeft
Conus en zonder Tekening, aan de Tip blaanw-
S i s t e agtig.
loot. *
R u m p h iu s noemt deeze, wegens:de geel-
agtige Kleur , Kaarsjes, doch defraaiften zyn
geheel elfen en fchoon w i t , ’t welk ’er de
zonderlinge benaaming aan geeft van Mennijte
Toot Die van deeze Gezindheid, naamelyk,
zy n ,
Volgens Adanson puilen de Oogen niet u it , en ftaan
diftter aan ’ t end van de Hoorentjes, die ook zo fpits met
zyn. De Bek is een gefrónfelde Opening, een weinig Beneden
>t end van den Kop. Daar kan wel eenig verfchil zyn m het
Dier van byzondere Tooten,
(z94) Conus Testd Conica nitida, Bafi ccemlescente. M. L .
U. j j i . n . iJ4..Cereola. R um p h . Rar. T. 31. f. E*
GEN F. Conch. T. 8. f. 19. G U A L TH . Test. T. 20, f. B.
K n ORE Verstar». III» D> PU t z . f . I.
zyn , van oüds, wegens hunne zuiverheid Van VI.
Gewaad, met weinig o f geen overtollige Sie-xLVm6
taaden, berugt. Gemeenlyk, echter, blinkt Hoofd-*
’er eenig geel in door ; doch met geele Ban-STÜK*
den o f Ringen , o f met roode Vlakken , ziet
men ze zelden. Haar algemeene Kenmerk
is , dat zy het Mond-end Violetkleur o f Pm>
peragtig blaauw hebben. De Top loopt Ke-
gelagdg, zonder Sleuven o f Knobbeltjes. Zy
vallen zeer groot, ik heb ’er een, van zes
Duim lang en vier Duim breed. Dat men ze
iri de Afrikaanfche Oceaan vindt is niet on-
mooglyk , doch die van R u m ph iu s zyn in
Oostindie waargenomen.
(295) T o o t , die de Schaal Kegelvomig en ccxcv.
glad heeft, aan de Tip bruin, het breed-
Jle end eenigermaate verheven. Kaas-
Toot.
Van deeze komen veele Verfcheidenheden
ten opzigt van de Grondkleur voor. Men heeft
’ér die Grasgroen zyn , en de zodanigen,
die
(29;) Conus Testa ConicS glabra, Ba(i fuscS , Spira conyexS.
b . M. L. U. 5SZ. N. I 5J. J0.G V A L T H . Test. T. 20. f. 1
3». Voluta fasciata fecunda, R u M P H» Rar. T. 33. f. X.
G U A L TH . Test. T . 22. f. M. B o N A N N. Reer. III. T. 139.
A R G EN V . Conch. T. IJ (1 1 ) f. K. O tE A K . Mus. T. 31.
f . 5. SE b . Kah. in . T. 42. f. 23— 25. R e g e n f , Conchj
T. 7 , BONANN. Reer. III. T. 3ÓI. S EB. Rab, IIT. T .
41. f. 29, 30, 32, 28, 35. K n o r r Verzm♦ I . D. Pl.
f. <s: PL 15. f, 3. V. D. Pl. 16. f, a.
D 2
I. Dxe i» x v i . Stu k .