V I .
A f d e e l .
Lil.
H oofds
t u k .
Wulk'
agtig s doch aan het Dier zyn eenige zwarte
Vlakjes, volgeps ’t gene de Afbeeldingen aap-
wyzen.
*Dè gedagte frisfche Wulken heb ik , in al*
le deeze opzigten, nader onderzogt. De Kleur
van de Hoorens was, met eenige verandering,
na dat menze van de uitwendige ruige Korst
hadt fchoon gemaakt, bruinagtig, en in fom-
migen zelfs roodagtig geel. Het Dier vertoonde
zig , wanneer het uitgehaald werdt,
zuiver Melkwit, zonder Vlakjes o f Stippen,
doch, die eenige Uuren in de open Lugt lagen
, na dat zy uit de Schaal gehaald waren ,
wierden , door b ed erf, wel haast g e e l, ja
Oranjekleurig, Het Dekzeltje was bruinagtig
graauw. De Voet was in allen eveneens; zo
qok de Kop, met zyne Hoorntjes en zwarte
Oogjes , gelyk in de Afbeelding: maar in de
Slak van ééne der twaalf Wulken, die ik on-
d e rzo gt, kwam onder den Kop een Vleefch-
kleurig Deel te voorfchyn, van dikte als een
Schryfpen en wel een half Duim uitfteekende»
waar van ik onder andere Koppen geen het
minde fpoor , en zelfs naauwlyks een Ope-
ning , tot uitlaating van zulk een D e e l, kon
waarneemen. De Mnntel, die het Dier als
^en Scheede omkleedt, in de gedagte Afbeeldingen
niet zïgtbaar, was in alle de Wulken
duidelyk , doch het platte bogtige opwaards
uitdeukende Deel, dat tegen het Lighaam aan
gekromd en als geklemd was binnen de H0Oren,
ren, vond ik flegts in zes van de gedagte VI,
Wulken. Deszelfs gebruik en de reden van
dit verfehil te onderzoeken, laat ik over voor Hoofd-
de genen, die gelegenheid hebben tot het be-STUK*
komen en behandelen van levendige Dierenw
van deezen aart, Vermoedelyk zal het laatst-
gemelde Deel tot de Paaring dienen, en dan
kon het van gebruik zyn om elkander vast te
houden, o f eenige Kitteling te veroirzaaken,
fchoon zy ook Hermaphrodieten waren.
Aangaande de Voortteeling van deeze Schulp- Eijernesr,
dieren zyn wy thans genoegzaam verzekerd.
Onze zeer geleerde Vrind , de Heer Dottor
B a s t e r , te Zirikzee, heeft voor verfchei-
de Jaaren reeds bekend gemaakt, dat die zogenaamde
Druiftrosfen, welke men aan onze
Zeeftranden vindt , de Eijernesten zyn der
Wulken. Zyn Ed. befchryft uitvoerig, hoe
dezelven uit een menigte van Blaasjes famen-
gefield zyn; hoe het toegaat met de uitwerping
van deeze Nesten, en met het uitkomen
der Jongen; als hebbende dit naauwkeurig nagegaan
(*). Een groot Eijernest van deezen
aart is ook door den Heer N o z Eman be-
fchreeven en in Plaat gebragt f f ) : hebbende
zyn Eerw. aangemerkt, dat 5er, volgens zyne
rekening, over de vierduizend Blaasjes in
wa-
(*) Natuurkundige Uitfpanningen. I, D, blaclz. 42.
( t) Uitgezogte Verhandelingen* X. Deel, 1757. PI, VII, p. 461,
P 4