VI. niet. Dewyl haare Teeldeelen veel overeen»
A - - . komst met die der Slakken hebben, zo ttelt
H oofd- zYn Ed. waarfchynlyk, dat zy ook Herma-
s t u k . phrodieten zyn , en op gelyke manier als de
Oliekruik, Land-Slakken voortteelen : doch de Paaring
hadt hy nooit kunnen waarneemen. De Heet
Juss.ieu heeft aan den Heer A d a n s o n ,
* xv. gelyk wy gezien hebben * , de beide Sexen
blIdz.K7, zeer duidelyk onderfcheiden getoond in de
Aliekruiken. Het fchynt my toe, dat hy daar
mede zeggen wil, dat ’er Mannetjes en Wyf-
jes onder deeze Schulpdieren zyn. L is t e r
zelfs , die de Paaring van de Aliekruiken, in
Juny, op het drooge.s waargenomen heeft,
verbeeldde zig, dat één van beiden maar een
groote Schaft had (*).
xijerieg- De Afbeelding van de T o n g , zo als een
ging* leevende Aliekruik die uitfteekt, (welke beter
zoude zyn dan de Tong derdoode, uit Sw am *
m e r e a m J door onzen Vrind op zyne Vyf-
tiende Plaat beloofd» vind ik nergens. Zyn
Ed. heeft de Eijerlegging naauwkcurig nagegaan
, en bevonden , dat zy de Eytjes niet
boops- o f tropswyze , maar los nederleiden a
zodanig, dat dezelven, door de fchudding van
het Glas, op den Grond vielen. Deeze vertoonden
zig als fyne doórfcbynende Zandkorreltjes
, waar van ieder een graauwagtig Stipje
in 'c midden hadt. Wat moeite, echter, hy
ook
(*) Coeimtium Rijten tantum , ni fallor, infignis Jenis-.
Utfupra.
pok aanwendde, het was hem niet gelukt, die ^ VI. ^
Eytjes te doen uitkomen, of leevende Jongen ^vi.'
daar uit voort te krygen. Hoofd*
S w a m m e r ü a m merkt aan, dat deeze Die-STUK*
ren wel tien o f twaalf Dagen in de open Alie^ru‘^
Lugt, buiten het Water, leeven kunnen. Ook
fchynt het, dat zy niet gaarn altoos daar mede
bedekt willen zyn: want hy. bevondt, te
Petten zynde, dat z y , aan de;Paaien, dage-
lyks droog wierden met het afloopende Water.
Men vindtze, zegt hy, zeer overvloedig
op de Mosfelbanken. Hy nam ook, zo
wel als L i s t e u , waar, dat de jonge Schaa-
len veel rimpeliger dan de ouden zyn, welke
tevens in Kleur verfchilden. Ten minite vondt
hy ’er die bruinagtig zwart waren, en die ee-
ne mengeling hadden van groen, afchgraauw,
paarfch, rood, biaauw, wit en andere Klea*
ren. Als iets byzonders merkt hy aan, hoe
de Schaal van deeze Koorentjes, aan den Top,
dikvVils doorknaagd wordt van zekere Wormpje
s , dat Zee-Duizendbeenen zyn. Hy vondt
*er zeven in ééne Schaal. Zy zyn zigtbaar,
doch zeer klein en dun. Deeze Wormziekte
oordeelt hy aan die Schulpdieren gemeen te
zyn ; alzo men ’er weinigen vindt, wier Schaal
niet aan den Top befchadigd, of met eene
Kalkagtige Stoffe , waar zy in nestelen , begroeid
is. Mooglyk zal dit ook de reden zyn ,
dat men de minite Zee-Hoorens van boven
gaaf o f Topfchoon aantreft, t
Het
I , DEEL. XVI. STUK*