VI. heid fteeds Natuurlyke middelen aan de Hand,
X X I li' 0111 onmaat^8e Voortteeling der Schepzelen
H oofd-' Jn te binden. Hy kan hec Menfchdom ftraffen
sïuk. met allerley Plaagen, zonder dat ’er een Wonderwerk
gebeurt. Hy kan ons daar van wederom
op ’t onvoorzienst ontlasten, zonder-dac
het Menfchelyk Oog de reden o f manier, in
de eerfte opflag, uitvindt.
Vyand der Dit blykt daar in, dat zulk vernielend Onge-
Hojracji' diert, a^s deeze Zee - Houtwormen zyn , ook
zyne Vyanden heeft. Gedagte B e l k m e e r
befchryft ons en geeft de Afbeelding van een
, , zwemmend en kruipend Dier, dat gevonden
„ wordt in de Gaten door den voorigen Worm
„ in het Hout gemaakt, o f buiten aan hetzel-
j , ve. Het oefent zyne Vyandfchap daar te-
, , gen op deeze twee manieren. Als het Hout
„ van buiten is afgemorteld, dan kruipen zy
, , in de Holligheden, door de eigentlyke Hout-
, , wormen gemaakt, de Wormen, die daar in
, , zyn, aan Hukken fnydende en verpletterende
, , met hunne Nypers. Buiten aan het Hout
, , zynde, en in deszelfs wydfte Openingen in-
,, dringende, kerven en vernielen zy de Staar-
, , tjes o f uiterfle Enden der Houtboorwor-
, , men, waar door zy de Voortteeling van dit?
„ Ongediert niet alleen beletten, maar zelfs
,, de Wormen dooden, die dan een leelyken
„ Stank van zig geeven.”
Uit de Afbeelding en befchryving blykt, dat
dit een Soort van Zee-Duizendbeenen is , en
we!
wel juist dergelyk D ie r , als de Heer Des- vi.
l a ND ES voor den Houtboorenden Worm A^JrjjjU
heeft aangezien (*). De Historiefchryver derHoOFn;
Akademie getuigt, immers, dat de Wormen,stuk*
welken deeze Heer in de Holligheden van het
doorboorde Hout der Schepen te Brest vondt,
hun geheele Lighaam uit Ringen famengefteld
hadden, en ter wederzyde van het L y f ontel-
baare Klaauwtjes o f Pooten met Haakjes;
hebbende aan den Kop twee Schulpjes, ieder
met een Punt als een Boor- o f Dril-Yzer gewapend.
„ Deeze Worm, (zegt hy verder)
,, gebruikt de verbaazende menigte van zyne
„ Pooten o f derzelver Haakjes, om zig vast
, , te krammen aan de Vezels van het Hout,
, , op dat hy dus, een Steunpunt hebbende,
„ te flerker met zyn Kop zou kunnen werken.“
Dit flrydt geheel tegen de Geftalte en Levensmanier
van den waarenZee-Houtworm, door
zo veel Autheuren nagegaan,
Geene nuttigheid van deeze Wormen kun- Moeien
nende aanwyzen, gaa ik over tot de Mid- ongediert»
delen, die men in ’t werk gefield heeft, om
het Houtwerk voor derzelver aanranding tebe-
fchutten. T o t behoud van dein den Grond ge-
flagen Paaien heeft men geen voldoenend Middel
kunnen uitvinden, zynde alles, wat daar omtrent
in ’t werk gelleld werdt, o f onnut, o f veel te
kost-
(*j Hist, de ÏAcad, Rcyak des Sciences, de 1710. p» 34»
@ftavo.
J. DEEL, XV1« STUIW