VI.
A fdeel.
XL1X.
Hoofdstuk
-
Oirzaak
van den
Glans.
« ( t e * oöderfcheidt By de Nederlanders worden
z y . om de zelfde reden, ook wel Klipkmfin
geheten. Men .noemtze, bovend.en ,
L O lm tm ju , dewyl men met dezelven het
Linnen een Glans kan geeven, zo wel als met
een Lekfteen, Dat zy fm l la m genoemd
zouden z y n , om dat de Chineezen van Con-
chylien de Aarde tot het Porfelem bereiden,
gelyk G e s n e r ü s wil,- is gantfch ongerymd
en te ver gezogt. ,
De gladheid , welke aan de Porfelemhoorens,
boven veeïe anderen, Natuurlyken zonder
Polylling eigen is , moet een byzondere
reden hebben. Zy blinken, '# Zee komende,
reeds als een Spiegel, zegt Ruhphiüs ; doch
verliezen, nog verfch zynde, wederom ligte-
lyk deezen Glans; ja men heeft veel moeite,
om haar denzelven niet te doen verhezen.
Zo de Schaal maar effen buiten ’t Zand uit-
fteekt, met het ïeevende Dier daar in, worde
zy in dat gedeelte doodfeh ; maar bynagt komen
z y uit het Zand en hangen aan de Klippen,
zegt R u m p h i u s. Ook moet het Dier
daar niet in fterven; want al begraaft menze,
raaken zy haaren Glans kwyt; en vooral, wanneer
men ze laat leggen in de open Lugt. Zy
krygen dus eene doodbleeke Kleur, die onder
de buitenfte gladde Schaal doorblinkt. „ Het
‘ is , volgens dien Autbeur, de beste maniet
, ’ om de Schaal glanzig te houden, dat meti
, de verfch uit Zee komende Hoorens in Wa-
” „ ter
;; ter doe, 5t welk zo heet is , en niet hee- VI.
te r ; dan dat het Dief moet fterven: dan ^LlX*
„ haalt men ’er hetzelve met Haakjes uit, zo Hoofd-
veel men kan, en légt de Schaal, met het stuk.
„ overige, op eene Schadüwagtige plaats,
daar geen Regen o f Zonhefchyn de Hbo-
„ rens kan bereiken , laatende ’er dus het
overgebleeven Vleefch door dé Mieren uit-
I, eeteri. Men moetze in geen verfch' Water
l , leggen,“ zo lang iets van hét Vleefch daar
in is: want maar éène Nagt daarin leggen-
;, de zouden ze verbleeken : zelfs moet het
,, doode Bloed van de eene aan de andere niet
„ raaken, waar door ze insgelyks bederven.
Om het tweede ó f derde Jäar moét men zè’
„ te drinken gèeven, dat is de Hoorens een
5, halveri Dag in zout Water leggen,* dan met
,, verfch Water uitfpoelen en droogenzein de
& Zonnefchyn” .
Dus is dan, baarblykelyk, déoirfprong vj®De MÄ.
deezen Glans ; dien de meefte andere Hoorenstel*
doof het polyften ook verkrygen, afhanglyk
van dat Lymige Vógt, • ’t welk uit het Dier;
doof de Opening van de Schaal, zweet, en
tevens tot aangroeijinge ftrekt van dezelve*. * zie.’t
De Heer Doktor M a r t i n i ,, té Bertyn ,'8 £ 3 y
fpreékt in zyn nieuw Conchyliën-Werk a l-6"2,
dus. „ D e oirzaak, dat de Porfeleinhooréns
, , haaren fynen Glans in dé Zee behouden
,y kunnen ; zonder van de fcherpé Lighaameü’
F a ,y fchai
: Di e l » x V i Stuik'.