iOO
VI. druktJlomp, bultig, Afchgraauw heeft,
Afdeel» mg£ een bruinen Band overlangs , de
Hoofd- Tanden zwartagtig.
STUK.
Deeze Kliphooren voert den haam van Kar*
thageenfche , om dat zy van Carthagena her*
waards was gezonden. Zy is over ’t geheel
graauw geplekt, en heeft op ’t midden> by
de bruine Streep , eenige blaauwe Vlakken*
Thans is zy niet zo ongemeen.
cccxLtir, ( 343) Porfeleinhöoren, die dé Schaal Jlomp
en Eyvormig, van agteren Jlomp, van
zwart Ge- vooren rond , met eene geelagtig roode
tygerde» Streep overlangs heeft.
Üït zyn de génen, die mengemeenlykKlip-
koufen noemt, volgens R u m p h iu s ; doch wy
geeven ’er den naam van Getygerde Kliphoorens
aan. , , Op een en witten Grond , naamelyk,
, , zyn zy digt gefpikkeld met zwarte Drupje
pels, daar andere kleinere, bruine en geelë
, , onder loopen. Langs de Rug gaat een Goud-
„ geele
fS'43) ëyprjta 'festa obtutJ ovati, postice obtufS , ahficé
fotundatS , linea longitudinali testacea. M. L» U. S?3- N. 193*
ïoNAJfS, Recr. IIr. f. 231 , 232. Forcellana guttata,
KUMPH, Rar. T. 38. f. A. GUALTH, Test. T. 14. f*
I, H, L, G. LiST. Ctmch. 4, S.5, C. ƒ. t , I. PET. Gaz.
T. 96, f. 17. BARK. Rar, T. I325> f. 23. & T. 1316. f. 4.
Knorr Vtrzam» L D< PU z6. f* 4. IV, D» PU ïj. f, i,
VI, D, PU 21, f. 4*
,, geele Streep, die echter niet in allen plaats VI.
„ heeft. Hoe eenpaarig de zwarte Druppels ^ Ld>C.'
, , zyn , hoe raarder menze houdt. De BuiktiooFD-
, , is niet zeer plat, doch niettemin zo vlak ,STÜIC*
, , dat de Hoorens daar op leggen kunnen,
„ zeer wit en blinkende. Van het Dier ziet
„ men niets dan een dunne Lap, die byna
, , eveneens gefpikkeld is als de Schaal, te
,, weeten met zwarte, bruine en geelagtige,
, , ronde Vlakjes, . daar witte Korreltjes op
,, zitten, en beneden fteekt het een kopte
„ Tong uit, waar aan twee korte Koorentjes
„ met de Oogen zyn, Die men voor de
„ Wyfjes van deeze Kliphoorens houdt, zyn
,, dun en ligt van Schaal, krygende fchier
„ haar volkomen grootte, eer zy de Lip om-
„ krullen, die fcherp en dun is als Parkement,
j, Deeze hebben de Schaal fraay getekend met
„ zwart, blaauwengeel, en,hoe meer blaauw
„• hier onder loopt, hoe raarder zy zyn’%
T o t deeze laatften behóóren de bruin Gety~ Bruin Ge-
gerde Kliphoorens, aan welken de gedagtetyser e‘
Ruggeftreep meest ontbreekt. Zodanig eene
is het, die d’A r g e n v i l l e af beeldt, en waar
van hy ze gt, dat dezelve, op eenen witten
Grond, met eene zeer zagte Kleur gefpikkeld
is: weshalve menze Tygervellen noemt, Men
telt ze met regt onder de groot ften van dit
Geflagt, vallende wel een Vuist groot: doch
zyn taamelyk gemeen. Niet alleen in Oostip-
G 3 die %