VI. Adem te fcheppen , volgens de manier varf
AXLVn.fPreeken* ” Dit dry ven, [immers, zegt hy],-
Hoofd-*,, duurt niet lang : want alle de Baarden in»
stuk . i 9 trekkende keert hy zyn Bootje om, en gaat
„ weer te Gronde. De ledige Schaalen, in
„ tegendeel, vindt men dikwils dry ven o f op
„ het Strand leggen : want dit weerlooze
„ Dier, geen Dekzel hebbende, is een prooy
„ voor Krabben, Haaijen en Kaaimans: wes-
, , halve men de Schaal aan de kanten meest
„ geknaagd vindt, en , dewyl het Dier niet
„ vast hangt aan de Schaal, kunnen zy het-
„ zelve ligt daar uit trekken, en laaten de
„ ledige Schaal dryven. De Jonge Schepzels
„ van deeze Nautilus, nog niet grooter dan
„ een Schelling zynde, zyn fehoon Paarle-
„ moerverwig van buiten en van binnen; zo
„ dat de ruige Schaal eerst door den tyd daar
, , over heen groeit, beginnende van hetvoor-
„ fte end, o f van het Bootje af.”
Het Dier. Van het gedagte Dier kan ik geen klaarder
denkbeeld geeven , dan het gene ons door
R u m ph iu s is medegedeeld. Hy merkt aan,
dat hetzelve ook tot de Polypusfen of Veelvoeten
behoort, doch eene Geftalte heeft,
die eenigermaate gefatzoeneerd is naar de
Schaal, welke het bewóont. Het moet ze-
kerlyk meer gelyken naar de overige Schulp-
dieren, alzo het iusgelyks een Staartje heeft,
waar mede het aan o f omtrent de Spil der
Windingen vastgehecht is , gaande als een Pees
door
door alle de Kamertjes heen. Dat gedeelte VT.
van het Dier, ?t welk uitwendig zig vertoont,
en den Voet uitmaakt, daar hetzelve mede Hoofd-
voortkruipt, gelyk de Slakken, is meest vlak, stuk.
Kraakbeenagtig en gerimpeld, ziende uit den
rosfen o f licht bruinen , met eenige zwartagti-
ge Plekken: „ het onderfte deel, 't welk tegen
„ de Kiel aan legt, en in ’ t gaan het bovenfte
„ wordt, is mede Kraakbeenig, doch weeker
„ dan het voorige en met veele Wratten be-
,, zet. Tusfchen beiden, aan’t voorfte deel,
, , ziét men een Klomp, van ontelbaare Voe-
„ tjes , met verfcheide Lappen boven elkan-
,, der, en ter wederzyde den Mond bedekken-
, , de , zynde- ieder ■= Lap gefatzoeneerd als de
„ Hand van een Kind. Van deeze Lappen,
nu, verdeelt de grootfle en buitenfte zig in
„ twintig Vingeren o f Voetjes, die ieder een
„ halven Vinger lang en een Stroohalm dik,
3, rond, glad en zonder die Napjes zyn, wel*
,, ke men aan de Armen van de Polypusfen
„ ziet: ook loopen zy aan ’t end breed u it,
„ gelyk het blad van een Riem. Hier onder
, , legt het tweede en derde Lapje o f Handje,
„ dat in zestien Vingeren verdeeld is , en daar
, , onder fteeds kleinere en met kortere Vingers,
„ tot op den Mond. Alle deeze Vingers kan
,, het Dier intrekken en uitfteeken naar belie-
„ v e n : zy dienen hetzelve niet alleen voor
„ Voeten in het kruipen, maar ook voor Han-
B 3 j, den,
I, De e l . XV'i , Stuk.