Vl. Eerie omwoöderi ö f gedraaide, Vliezig dun- '
Afdeei;, ne Schaal , die niet alleen uit één Stuk be-
iiloFD.’ ftaat, maar ook flegts een enkele holligheid
stuk. heeft, zonder verdeelingen * maakt de Ken-
Kenmer- merken uit van dit Geflagt. Meh kan ’er
ketu byvoegen, dat het Schulpdief een Polypus is;
Soorten. Twee Soorten zyn in hetzelve, door L in -
hje'u s , opgetekend, als volgt.
Oc l x x i . (2 71) Papieren Nautilus, die de Èiel eeni-
Ar?onaat* gernuiate getand heeft.
Argo.
Boeken- - y eele £ euWen , reeds, is deezé Soort bekend
geweest. A r i s t o T eles , immers,
die lang voor ’s Heilands Geboorte leefde,-
{preekt ’er breedvoerig van, en geen wonder,-
alzo men ze aan de Oevers van de Middelland-
fche Ze e , zo wel als in de Indién, en moog-
Iyk overal in de Oceaan van de warme Lugt-
ftreeken, aantreft. Dit is de eerde der twéé
Soorf271)
Argonaut a Carina fubdentatä. Sy f l . Ndt. XII. Geitf.
S17. M; L. U. 548. N. 148. Nautilus. Be l l . Aq. J : 380*
Nautilus five Nauplius. B o n a n n Reer. I. f. 13. L i s t .
Conch. 4 Naut. T, 3 j 4- Nautilus tenuis. R u MPH, Mus.
T . iS. fc A. B. N. i , 4 Cymbium. g u a l t h Tefl. T.
II y 12. f. A , B , C. Nautilus Papyiaceus. ARGJÊNV.
Conch. T. 8 , (S> f . A , B , C. Nautilus. O LE AH. Mus.
Ó6. T. 32I. f. 4. G i N ä n n . Adriat. II. T. 3. f 29. Se b .
Mut III. T; 84. f- 4 > Nautilus fulcatus. K l E l i ?
Óflrac. T. I. f, 3» Cymbium* T e s s in . Epift. I. N’. s8’,
K: N o iferzam. 1. 1>. rl. 2" IV,' D. PI. IT*
êóörteii v(m Nautilüsfen by Ar I st öTÈi .Es, vl. =
die getuigt, dat de Schaal, van fommigen j
het Ey der Polypus genoemd werdt. Men fIooFD'
zal dit zodanig begrepen moeteri,’ dat dezel-sTUK.
-ve, als eeh Dop, Het Schulpdier, ’t welk eed
Polypus is , omvat en in zelfftandigheid veel
gelykt naar dé Eijerfchaaleri. Gedagte Schaal
vergelykc de Vader der Wysgeeren by ëene
Mantelfchiilp, Uitgenomen dat zy hol is en
dat hét Dier ’er niet zo aan klèefc. Digt aan
Land, voegt hy ’ér b y , aast z y gèmeènlyk ,
én wordt dan dikwils van de Baarèh op den
Oever gefmeeten , zó dat de Vifclï Uit dé
Schaal geflingert wordt en meh dezelve ledig
óp den Oever vindë. „ Het Dier is niet
,, de gèwoonè Polypus3 zege A t h e n ï è ü s ,
,, maar een Dier dat naar dè PÖlypusferi
j, zweemt, wat dé Krullen dahgaat, hebbende
„ een Korst óm zyne Rug,‘ met wëlker Hol-
3, ligheid nederwaards gëkeérd het uit de diep-
,, te der Zee opftygt, en dan zig ómkeefende
„ zeilt; Het fleekt, naamelyk, twee Krullen
I boven uit i waar tusfehen zeker dun Vlies?
, , gezien w o rd t, naar dat gene gelykehde,
st welk de Vingeren der Pooten van dé
3, Zwemvogelen famenbindt i twee aindereU laat
,, het in ’t Water neder , om zig tê beftuu-
s’, ren; maat, wanneer het iets toé zig Ziet
3, komen, dan trekt het ylings de Pooten m ,
3, en, de Schulp’ met Water gevuld Zyndë
55, daalt hét haar dé diépte” .