VI. fommige Indiaanen dezelven voor Trompetten
A - k, gebruiken; waar uit dan ook blykt, dat dee-
H oofd* ze Osfe-Darmen niet door Middelfchottén ge*
s t u k . flooten moeten zyn. Zy zyn, waarfchynlyk,
gedeelten of Mondftukken van deeze Zandpy*
pen , van wier manier vafi groeijing hy het
volgende verhaalt.
M e tDier. Het breedlte öf dikfte deel, dat dunst van
„ Wanden is, ftaat onder, en is geflooten met
„ een dunne Schaal, die zeer ligt breekt, waar
„ uit men befluit, datze nedérwaards groeijen.
„ Het fmalfte deel ftaat boven,- alwaar het
„ door een fcheiding in twee*en is gedeeld , en
„ uit ieder Opening gaat een Pyp opwaards,
„ wel twee Spannen lang, dewelke een weinig
,, boven den Grond komen, kunnende uitge-
> ftoken en weder ingehaald worden f naar
%, believen van het Dier. Uit ieder Pyp hangt
„ een klein Stukje Vleefch, waar door hetzel»
„ vc zyn Voedzel zuigt: doch,als men ’erby
„ komt, trekt het die in, en fpuuwt het Water
„ wel een Vadem hoog uit. Deeze Pypen zyn
„ zeer broofch en breeken ligt a f, doch groei-
, jen weder aan. Dezelven uit het Zand graa-
3, vende, bevindt menze twee of drie Voeten
„ lang, aan ’t voorfte End twee of drie Vin*
„ gerbreedten middellyns. Daar binnen zit een
,, Slymerige Worm, die door kooken wat hard
,, wordt en bekwaam om te eeten, zynde dab
,, van Smaak als de beste Mosfelen. Voor in
„ de Mond heeft hy twee Beentjes, als een
. Myter tegen elkander fluitende, niet aan de vi.
Schaal maar aan ’t Vleefch vast, ’ t welk de A fd e e l , 5> LX II
,, Tanden zyn, waar mede hy zig den weg Hoofd'.
j , bereidt om de Schaal voort te zetten. De stuk.
Indiaanen plagten ’er weleer , als Genees-
„ middelen, of als Tegengiften, eenbygeloo-
„ vig gebruik van te maaken, inzonderheid
tot Behoedmiddelen in hunne Oorlogen onder
„ elkander.'’
(804) Wormbuis, die de Schaal Spilrondag- nccciv.
tig en eenigermaate Spiraal heeft, met Sf[rf^-fa
eene overlangfe Spleet, welke als uit Hoender-
Leedjes bejlaat. Darmen*
Aangaande de Oostindifche Wormhuisjes,
Solen Anguims genaamd, vind ik by R um*
p h i u s aangemerkt, „ dat zy de dikte van
„ eene Pennefchaft op ’t meefte hebben, zyn-
„ de met veele zeldzaame Krullen in één ge-
„ draaid als een Slang; van buiten wit, wat
„ hoekig en met Korreltjes bezet, van bidnep
,, met een dergelyk Slymerig Dier, dat ook
5, een getand Mytertje voor aan den Mond
„ heeft. Zy groeijen niet in ’c Hout, noch in
,» de
(804) Serpula TestS teretiusciill fnbfpirali, PisfurS longim*
dlnaü fubarticulata. M, L. U. 701« N. 433. Solen Angainus.
R u m p h . Rar. T . 4*. f. H. Var. b. L i s t . Cmch. IV. S.
3. f. s. R ü m PH. Rar. T. 41. N. 2, G u A L T H, Test, T .
10. f , Z, K n o r r Virzam, I. D. Pl. 29, f, 5 : VI. D, A .
*8, f. S.
I. De&l . XVI, Stuk«