VI.
Afdeel.
LVII.
H oofdstuk.
Spitfe
Water-t
S la los ren,
„ z ig , als de Appel van het Oog in zyn Wit,1
,, van buiten vertoont.”
„ In ’t Voorjaar verzamelde ik van deeze
„ Slakhoórens eenige Paaren, die ik aan el*
i , kander hangende, en dus Mannetje en Wyf-
,, j e , aantrof. Ik voedde dezelven in een wit
Suikerglas, in ’t zelfde Rivierwater, waar
3, in ik ze gevonden had , met een weinig
„ Meel. Na verloop van weinige Dagen lei-
, , den de Wyfjes haar Schot tegen ’t Glas
3, aan. In juny kroopen de Slakjes uit het
zwarte Oog in het dünnè Vo g t, dat om de-
,, zelven was, en bewoogen zig eenigen tyd
„ in dat Vo g t, maar gingen’s anderen daags den
„ naaften we g, door de beide Vogten heen,
„ in ’t Water. Het fchynt als o f voor haar,
„ in het Eijerleggen, eenopening gelaten zy,
om dus te kunnen doorkruipen. Nadat zy ’er
„ alle uit waren , bleef doch het Worstje
„ nóg een geheeld Maand, in zyn geheel,
aan ’t Glas hangen, eer het afviel, en al-
f- lengs in ’t Water verfmolt. Ik kon de
„ Slakhoofentjes in ’t Glas niet meer zien,
doch ftrooide fomtyds een wèinigje Meel
„ op het Water,- cn deed ’er geduurig eenig
,, frifch Water b y : waar door zy in weinige
„ Dagen zodanig toenamen, dat menze over-
„ al zien k on : zy zwommen aan de Opper-
„ vlakte van ’t Water en vraten het daar op
„ leggende Meel. Naar maate de Slak in haar
„ Huisje groeide, maakte z y een nieuw aanvoeg;*
D É S L A K H O O R E ii 5, 4 6 3
,, voegzel aan de Opening van hetzelve, als VI,
3, een Zo om. Dit doen zy door middel van Al v i i^
„ de taaije Slym , Welke zy om en aan zig hoofd-
„ hebben , en daar van formeeferi ook de s t u k .
„ Aardflakken, tegen den Winter, een harde spitfe
„ Deur voor haare Huisjes. Het o n d e r f t e S l^
„ deel, o f de Punt, bly ft, gélykdézelve by
het komen uit het E y geweest is: zo dat
„ men daar aan zien kan, hoe groot dit Slak-
„ hoorntje in ’t eerst ware. Men kan alle
„ Aanvoegzels , gelyk in de andere Hoorens
„ en Schulpen, van ’t E y a f tot aan den ui-
,, terllen Wasdom, tellen; doordien zy tel-
i, kens mèt éen wat dikkere Streep eindigen,,
h die zig op de Oppervlakte als een Naad
„ vertoont. Het overige Werk is gantfch
„ fyn eh doorfchynende ; zo dat men het
,, blaauwagtige Slakje duidelyk in zyn Hoo-
Sl rentje kan zien leggen en zig beweegen.
si Ook maaken die witte Naaden het geelag.
„ tige Hoorentje, zo lang het vogtig blyft y
„ niet onaartig.”
„ Om deeze Slnkhoorens in ’t levé'n te hou»;
„ den , moet men ze dagelyks, ten minde
„ driemaal, frifch Rivierwater geeven; want
„ door het Meel wordt het Water wel haast
„ troebel. Ander Voedzél, dat bekwaamer
„ voor dezélven ware , heb ik nog niet ge-
„ vonden. Men giet het met voorzigtigheid
a f , om de kleine jonge Slakhoorentjes niet
3, te verliezen^ Wanneer aaa den Mond van
’t
I. DEEL. XVI. STUK,