5$X B Ê S C l f U Y V I N Ö V A N
VI. „ en werken van den Europifchen Hout-Boor«
Afdeel. ^ worm , met dien, welken ik té Senegal
Hoofb- » waargenomen heb, vergeleekëh.”
stuk. Dé Kènmerkeri van deii Zee-Hoütworm ,
jcenmet- volgens onzen Ridder, zyn , dat het Dier een
denz«- Boorworm is , die twee Kalkagtige, halfbol-
*Iput* ronde Kaakèn heeft, welke van vooren uitge-
fneeden, van onderen gehoekt z y n : zittende
in een Spilronde, bogtigë Schaal, welke het
Hout doordringt,
Storten. Dat L i n n j e u s , doof de’ eenigfte Sóórt in
dït Geflagt, den Europifchen' Zee-Houtworm
dpi 't Oog heeft, dien hy echter uit de In-
diën in ons Wereldsdeel agt overgebragt te
zyn ,* is blykbaar uit zyné aahbaaling van
S e l l i u s , dóór wieh dat öngédiert wel hec
uitvoerigfte is befchréeven. Zie hier de Be-
öaaming, daar aan te geeven, mooglyk in een
Nieuwe Druk van de befchryving der Sweed-
fchè Dieren.
0cccvii (807) Zee-Hoüworm, die tene hogtige Schaal
tZva'iis. ™d<lkt itl htt H°’Ut-
Scheeps- , . E - . . _
soorwotm, jQ OQZg S c h e e p s -B o o rw o rm e n o f Paalworm
e n , d a n -, h e e f t S e l l i o s waargenomen,
d a t z y b in d en d é Holligheid,' door hun in het
Hout
(807) Tertio, Sysi. Nat. XII. Gen. 334. Teredo intra
Lignum TestS flexuofl. Faun. Susc, V a l l i s N, Nat, II,
T. 4. S t L i i de Teredine Marina, Ultxaj. 1733* Quart*. T.
i . Ï U H C . Cor.ch, p, 17, N» ï*
■repH- v HwiBfisSwHwwBfI!
i) e Z e e - H o ü t w o r m e n . 5 9 2
Hout geboord, die niet regt en ook niet altoos
volgens den Draad van ’t Hout lo o p t, maar L x l£
nagenoeg van wydte is als de dikte van haar H oofd-
L y f j in een Schaalagtige Koker zitten. bee-S"^*
ze Koker is dun en broofch, zo dat men dezelve
niet dan by brokken uit het Hout kari
krygen : uitgenomen aan het Staart-end, alwaar
zy zo hard en dik van Wanden is, dat
men ze naauwlyks met Duim en Vinger aan
Rukken kan drukken , maar vérder gaat z y
met dunne Schilfers voort. Z y is niet aan
het H ou t, noch aan het L y f van den Worm
v a s t, maar geheel los en v r y , bevattende
tusfehen zig en den Worm veel Vogtigheid.
In alle Houtwormen is deeze Schaalagtige
Koker niet eveneens; in de grootften dikwils
zeef zwak, week en byna buigzaam; in kleinere
en jongere fomtyds zeer lievig ; altoos
eenigermaate uit Ringen, beilaande , en gee-
vende, wanneer menze onderzoekt, Kentekenen
van eenen Schulpagtigen aart. Zo dat z y
dan, van die der gedagte Hout-Boorwormen
van R u m p h i u s en V a l i s e h e r i , als ook
van A d a n s o n , meest in den trap van hard“1
heid fchynt te verfcbillen.
P l a k c ü s wil deeze Houtwormen tot eeripVereeW-
, r\- j komst niet zelfde Soort brengen als de Dieren der ge- de Diere«
woone Wormhuisjes. „ De Boorworm Ciegtg“^ . rm<
„ hy) der Schepen, die tot vernieling van de-
„ zelven ftrekt, gelyk ook van allé Hout,
„ dat wy tot bedwang der Zee-Baareh ge-
Pp „ bfuS»
vm 1
W \
m l
m
m