XL vi r,
H oofd*
s t u k »
K I C H È deeze waargenomen, die ook zeer kleiti
is van ftuk en wie van Kleur, mee dwarfeRim^
pels door de Middelfchotten veroirzaakt; e
welk ’er den bynaam aan geeft.
f278') Nautilusi die de Schaal f pit aal heeft»
CCLXXVHl,
Nautilus
Umbiiica-
tut.
Genavel*
de.
- CCLXXlXi
Hauülus
Spiraln.
Josthoo-
ientje.
de Opening famengedrukt mauw en
regt, de Gieren tegen elkander aangevoegd
en famengedrukt, met eenen inge*
drukten Navel.
Van dergelyke kleinte als de voorgemeldetl
is dit Hoorentje, ’t welk Plancus m c
Zand aan den Zee-Oever by Livorno hadt gevonden,
zynde door hem, op de.laatfteP aat
in ’t Werk van F. C olumn a over de Planten
, afgebeeld en Sneeuwwit van Kleur.
(279) Nautilus, die de Schaal fpiraal heeft,
de Opening rond, de Gieren van elkan-
der afgefcheiden en Rolrondi
In
; 178) nautilus Testa fpiraU, Apertur* compreSfolineati,
An fia ibus conttguis compresfis , ümbilico concavo. Syst.
Nat XIT. COLUMN- Phytob. II. T. 38. f. E.
rS7o) Nautilus Testä fpirali, Aperturä oibiculan, An.iactibus
disjunftis Cylindricis. M. L. U. 5+9* W N *
■ IE R D .BibU Nat. T. 7. U «• B ü K A S N l MUS* f **
1 , i . f. 39. L t sT . *■ Na“* T- r ;
G E N v . Conchyl, Pi. U * G. G u A L T H .T J . «9* * *
RUmPH. Rgr. T. »O. f. I BMTN Polytbal •
K l e i n OJlrac. T* 1. f. 6. KNORR 1 D*PI* 2'
f. «.
In Oostindié vindt men deeze Soort, die ei- VI.
gentlyk den naam voert van Posthootentje.
Hetzelve is klein ten opzigt van de Nautilus- hoofd. ‘
fen , doch zeer groot in vergelyking met de stuk.
voorgaande. Het beitaat uit eenige losfe Gieren,
die ’er de gedaante van een Ramshoören
aan geeven , en het geheele Hoorentje heeft
Op ’ t hoogst omtrent de brèedte vaneen Duim;
De Gieren zyn van ëert gefcheiden tot het
binnenfte tipje to e , daar men een klein Knopje
aan ziet als een Paareltje o f als een Neet van
een Luis, zegt R u m p h i u s . De buitetiftö
heeft de dikte van een dunne Pennefchaft,
doch het Mondftuk is doorgaans afgebroken $
Om dat deeze Doorentjes , met hetzelve aan
de Klippen vast gezoógen, daaf van afgerukt
worden door het geweld der Z e e : zo dat meti
dezelven niet dan na een Storm in de ruigte
op den Oever vindt. In het voorfte Kamertje
huisvesten zy een Slymerig Dier, dat aan
de Klippen hangt met een dunnen en fmallen
Doorn, die door het Beest en de eerfte Gaatjes
gaat, volgens dien zelfden Autheur. Z y
komen aan de Oevers van fonimige Wèstindi-
fche Eilanden, volgens ’t getuigenis van
W oodward , ook overvloedig voor. O f het
een Slak-gelykend Diertje z y , dat dezelven
bewoont, o f van het Geflagt der Zeekatten,
tvordt niet gemeJd.
De Hokjes o f Kamertjes, waar in deeze’
e 2 Hooï.
Deel; XVI* StuiS.