46o B e s c h r y v i n g v a n
VT. dunne, Schaal, die aan de frisfche levendige
geelagtig en doorfchynende was. Die zelfde
H oofd- merkt G u a l t h i e r i , in de aangehaalde,
stuk. aan , die echter veel te ftotnp van Top is,
S p i t om deeze Water-Slakhooren*Venter- r welke i_k_ de S1pitsiakhoore?
iJe noem* te betekenen. Die van F r i s c h ,
genaamd Rivier-Slak, met het J'pits toegedraaide
Huisje, komt nader met de onze overeen.
L i s t e r vondtze overvloedig in deZuidelyke
deden van Engeland, en fommigen zeer groot.
Door Ontleeding van het Dier ontdekte hy,
dat hetzelve de Maag uit zeer llerke Spieren
famengelteld hadt, van grootte alseenPeper-
korreltje, en oordeelde zulks eigen te zyn aan
die Slakken, welke Kruiden vreeten, ’t welk
uit de groenagtige Kleur der Excrementen
blykt, die als Wormpjes zyn gefatzoeneerd.
Faaiing. ,, In ?t midden van September, (zegt hy)
„ vond ik deeze gepaard , en bewaarde ’er
,, eenigen in een wyd Glas ; welke toen,
„ door ’t Water zwemmende , haare witte
, , Teeldeelen uitftaken uit de regterzyde van
„ den Hals. Om dat zy de Schaft gelyk in
,, de Landflakken hebben, zo blykt het, dat
,, z y ook Hermaphrodieten zyn (* ) . Z y paa-
,, ren insgelyks in ’t Voorjaar, dat wy dikwils
„ gezien hebben. In ’t voorst van Mey heb-
„ ben
(* ) Penis Claviculatus est , ut in Cochleis Terreftribus
diftum ; ita has quoque Cochleas Fluviatiles Androgynas esfe
fatis conftat, Exemit, Anat, II, p, 51,
d e S l a k iï ö o r é n i. 461
ben wy in zekere Vyve rs, daar deeze Slak- VL
„ hoorens overvloedig geweest waren, en ^v ilL*
„ weinig anderen gevonden zyn , derzelver Hoofd-
,, Zaad in groote veelheid waargenomen. Het stuk,
kleefde aan alle Waterplanten, en hadt d eStófi
3, volgende gedaante. De langte der Klomp- siakkureni
„ jes was één o f fomtyds twee Duimen, de
„ dikte als die van een grootagtige Ganze-
„ Schaft: zynde zeer rond, doch aan beide
,, Enden wat dunner en ftomp ; als Kryftal
doorfchynende; vry vast op ’t gevoel. Wan-
„ neer gy dit Zaad tusfehen ’t Licht en de
„ Oogen E e lt , zullen zig daar in, aan Uw
,, Gezigt, ontelbaare kleine Lidtekentjes, van
„ ovaale figuur, openbaaren, die in orde ge-
„ fchikt z y n , en allen, nevens den Rand van
,, het Lidtekentje , haare geelagtige Stipjes
,, hebben. Deeze Slakhoorens geeven, wan-
„ neer zy met een Naald gefioken o f met een
„ Pennemes gefneeden z y n , geen Vogt uit
, , dat het Water kleurt.”
F risch heeft ook zyn gedagten laaten gaan
over het Schot van deeze Water-Slakken. Hy
geeft ’er de Afbeelding van, en zegt dat het
naar een Worstje g e lyk t, waar in, naar dè
grootte deezer Slakken, van twintig tot over
de honderd Kogelronde Eytjes vervat zyn.
„ D e buitenfte S toffe , om deeze Eijeren,
„ zegt hy, is diken taay, gelyk Kikvorfchen-
,, Schot: de binnenfte en naafte aan dezelven
„ is helderer en dunner; zo dat ieder Eytje
» zig-s