VI.
A fd e e l .
LXIII.
liOOF0-
STUK. '
„ twee Kleppen van de Pholade en Doublet-
„ fchulpen. ‘ Deeze Kleppen hebben ieder de
„ gedaante van een Bplftuk, van binnen hol
en aan "t End puntig zynde. Z y fluiten
nooit volkomen laatend e aap ieder zyde
„ een taamelyk groote Opening. Haar uit*
„ wendige Oppervlakte is verhevenrond , en
„ in de langte ruuw dopr yyfentwintig ryën
„ van Tandjes , taamelyk naar die yan een
„ V y l gelykende, door middel van welken het
„ Dier zyne Holligheid uitraspt in het Hout.
Van binnen zyn zy glad, hebbende alleen-
„ lyk een dun Uitftekje, dat dient, pmzeaaa
„ ’t Ligtiaam yan liet Dier te hechten. Aan
„ het onderfte End van ieder KJepjp wordt
,, men een kleine uitpuiling gewaar, die voor
„ Top vërftrekt. Zy is van onderen uitge-
„ fneeden , en voert vaq binnen twee kleine
„ Kegelvormige Tanden, die fpits en taame-
„ lyk hard z y n , leggende kruislings over el*
„ kander. Men zou ze als het Scharnier der
„ Kleppen kunnen aanmerken, maar men wordt,
„ daar beneden , nog twee anderen gewaar,
,, die vry lang zyn en krom, bypa als die der
„ Pholade; in welke z y , fchoon elkander nooit
„ raakende, voor Scharnier verftrekken.
- „ Aan ’t bovènfle Énd van de Pyp vindt
s„ men de twee laatfte Schaalige Stukken, ge*
„ lykende naar twee taamelyk dikke Paletten,
„ welke plat zyn cn fomtyds van binnen een
„ weinig hol, flaauw uitgefneeden o f gerond
TyeeRIef!'
pen aan d<
Staart,
„ aaa
i, aan haar End. ffl rwwndè op een Rolrond ^
» Steeltje, dat gelyk is aan haaré langte. LXm.
.) Dèeze Paletten zyn aan de 'bovenfte Spier H o o f d -
van dén Mantel aangehécht, ' waat vkn ÜCST *
in *t vèrvolg zal fpreeken. Zy wyken a f,
,, wanneer het Dier zyhe twéé Lugtpypen
uitbrengt, maar, als het die wéder intrekt
„ binnen de Schaal', dart nadereh zy elkan-
„ der , en bedekken dezelven, voegende zig
j, naauwkeurig genoeg famen, om deeze Lugt*
pypen alle gemeenfchap met hét Waterj
„ dat büitèn i s , te beneemen.
Het eeniette deel, dat het Dier buiten De Lugt- ;
2yne Sóhaar doet komen, zyn twee Lugt» j,et dïcc»
’ ’ pypen in de gedaante van Buizen, en gely-
I ; kende' naar die der Tweekleppige Schulpen.
3 Deèzé Buizen zyn Rolrond en zeer kort, by
jg hunnen oirfprohg met elkander vereenigd, en
j, zy komen naauwlyks een twaalfde Dufms, dat
„ haar geheele langte is , buiten de Schaal. Die
„ om laag geplaatst is , o f van voören, is een
„ weinig grootér dan de andere, en gezoomd
,, met drie ryën van Draadjes, welke in ’t ge-
„ heel een getal van veertig uitmakken. De
„ eerfté o f birinenfté ry beftaat uit negen
„ Draadjes , welke ééns zö lang zyn als de an-
„ deren. De boverifté Buis ïé eönvoüdig en
„ zonder boord. Zy dient om den Afgang van
-* het Dier te loozen en het Water, dat de an-
3, dere Buis op nagenoeg gelyke tyden in*