VI.
A fd e e l .
XLVIII.
H oofds
t u k .
c c x c v i i i .
Conus
Jlmmiralis,
Admiraal.
(29B) T o o t , die den Grondfieun nmv gefiip-
peld heeft.
Dit geeft de Ridder op als een Kenmerk
der Admiraalen , waar van hy in ’t Kabinet
der Koningin van Sweeden verfcheidene voor
zig hadt. In deszelfs befchryvinge verklaart
zyn Ed. zulks nader, zeggende; „ de Schaal
is Kegelagtig ver hevenrond en Peer vormig,
” glanzig , rgeel met een witten Rand; heb-
*, bende den Gronddeun ruuw door dwarfe
Streepjes, die uit verheven Stippen beftaam
„ Zy loopt aan den Top Kegelagtig uit” .
Hy telt de volgende Verfcheidenheden daar
van op: «. D e Schaal Vleefchkleurig met witte
Banden; de middelde breeder en w it, met een
Arm , die Tegelroöd is, zwart en wit gevlakt,
p. De Schaal Tegelrood, met fcberpagtige witte
Vlakken: drie Banden met naauwlyks zigtbaa-
re Lyntjes Netswyze doorweven; de middelde
met een gewrichten Gordel, y. De Schaal
bruin Tegelrood, met witte Vlakken van ver-
fchillende grootte, en met vier Netswys’ door-
wevene geele Banden omgord, waar van de
eer.*
(29?) Conus TestS ISafi pun£lata-fcabra. M. I<, U. 553. N.
157. Summus. &. R U M PH . Mus. T, 34« & B. A S G E N v.
Conch. T. 15. ( i s ) f. N. PET. G a z.r . 28. f. 4. male. S s ï .
Mus. ÏII. T 48. f. 4» Sj <>» Ordinarius. y. RUMPH Mus.
T . 34. f. C. K nork Verzam. IV. Pl. 3. f» '• Occidentalis,
f RUMPH. Mus. T . 34• f. D. Cedo nulli. «, SEB» Mus,
III. T. 48. f. 8. XNORR Verzam. VI. D. PI. 1.
I) e T o o r E N, 5 5
eerlte by den Rand van ’t Top-end, de twee- vi.
de laager geplaatst, de derde in ’t midden en Afdeel.
breeder i s , wordende door een Tegelroode — *
ftreep, met wit afgebroken, in tweeën verdeeld; stuk.
de vierde aan het dunde end van de Toot.
De eerde zou de Opper-Admiraal; de tweede
de gewoone en de derde de Westindifche Admiraal
zyn.
In de laatde Uitgaave van hetSamenftel der
Natuur maakt L innteus de volgende onder,
fcheiding, De Opper-Admiraal, zegt h y , heeft
de Schaal Roestkleurig met daar op verfpreide
witte Vlakken, en vier geele zeer fyn Netswyze
gedreepte Banden, den derden meteen
witten gevlakten Riem: de gewoone Admiraal,
de Schaal Tegelrood, met fcherpe witte Vlakken
, en drie witte eenigermaate Netswyze
Banden, den middelden met een gewrichten
Riem: de Westindifche, de Schaal Tegelrood
en wit gevlakt , met vier geele Netswyze
Banden, hebbende een gewrichten Riem: De
Cedo nulli T o o t, de Schaal Tegelrood met witte
Vlakken en drie Gordels , den bovenden
famengedeld, altemaal gedippeld.
Die Riem, den middelden geelagtigen Band opper,
in tweeën verdeelende, en dus denzelven to tAdmiiaal*
twee Banden maakende, waar van de Toot ’er
dan vier heeft , wordt voor het onderfchei-
dend Kenmerk der Opper - Admiraalen gehouden,
welke thans nog het meefte in achting
D q. on-
I, Deel. XVI. stuk.