I£» S e s CHR Y V I N O V A N
l VI. (442) Kinkhooren , die de Schaal Eyrond J
omgord met Jlompe Sleuven, die ver van
H oofd- elkander af zyn , en de Staaft uitjleekens
t u k . . dè heeft.
ccccxLir*
jP otium,, , Dat onze Ridder hier van Stompe Sleuven
S i e n . fPreekt is zeer oneigen: want hy ver (laat daar,;
zekerlyk , de ronde Ribben door, die deeze
Bel hoorens zo kenbaar omgordeh , ddt men’er
den naam aan geeft van Geribde Belhoren.
Deeze Ribben zyn zeer regelmaatig mee geel-
agtig bruine Plekken getekend: des menze ook
vrel Geplekte Belhoren tytelt. Höëwel zy groot
vallen, verdiende doch de tweede Soort van
dit Geflagt beter den Latynfchen bynaam van
Dolium, dat is een Vat o f Töfi. Gemeenlyk
zyn zy maar een Vuist groot, zegt Rumphiüs,
die aanmerkt', dat de Amboineezen ’er het gé-
dagte gebruik van maakeri om de Klappus - Olie
a f te fcheppen. ’t Is hierom ook verder zon *
derling , dat L i n n m u s de woonplaats (lelt
in de Siciliaanfche en Afrikaanfche Wateren,
BoNANNiy ’t is waar, geeft een dèrgelyke
bPs*
f441) Buccinum 'festa ovata cindll Sulcis obtuiïs remotis ,
Caud4 prominulJ. M. L. U. 501. N. 246. Cochlea rugofa,
R o n d , Ttst, 106. Cochlea ftriata five Ülearia. R u m p h .
Rar. T. 27. f, A, C A L C E o l . Müs 30' TV41. BUNA'rV N»
Recr. III. f. 1 7 , ï S . 'G B A I t h , Teit. T. 89. f. E. AR-
«Je n v. Conch, T. 20. (17J f. C. L i s t . Concb. T. 899, fP
19. SEB. Rab. III. T. 70. f. 1-4, & T é l. f.~9. ADAN
Stnez, I, T . 7, fy6. KNORII Vtirzam, III, 0 . Pl. S. f, 4^'