Smi th, Edg. A., On a collection of Land-Shells from South-Celebes, Proc.
of the Malacological Society of London, 2, 1896/97.
Sp r e e uwen b e r g , A. F. van, Een blik op de Minahassa, Tijdschrift voor
Nederlandsch Indië, 7, 4, 1845, p. 161.
S t ad en ten Brink, P. B. van, Zuid-Celebes Bijdragen tot de Kriigs-
geschiedenis en militaire géographie van de zuidelijke landtong van
het eiland Celebes, Utrecht, 1884.
Stok , N. P. van der, Het eiland Saleijer, Tijdschrift voor Indische Taal-,
Land- en Volkenkunde, 15, oder (5), 1, 1866, p. 398.
Te y smann, J. E., Bekort verslag eener botanische dienstreis naar het
gouvernement van Celebes en Onderhoorigheden, Natuurkundig Tijdschrift
voor Nederlandsch Indië, 38, oder (7), 8, 1879, p. 54.
Uhlenbeck, O. A., De Tomori-Expeditie in 1856, Mededeelingen betreffende
het Zeewezen, 1, 1861, p. 4r.
Ul fe r s , S., Het Rano-i-apogebied en de bevolking van Bolaäng Mongondou,
Mededeelingen van wege het Nederlandsche Zendelinggenootschap, 12,
1868, p. i.
Va len t yn , F., Oud en Nieuw Oost-Indiën, in 5 deelen, 1724.
Veenhui jz en, A. C., Aanteekeningen omtrent Bolaäng-Mongondo etc.,
Tijdschrift van het Kon. Nederl. Aardrijkskundig Genootschap, (2), 20,
1903.
Vl ie t , W. F. van, Overzicht van het Klimaat der Nederlandsche Oost-
Indische bezittingen, Tijdschr. v. h. Kon. Nederl. Aardrijkskundig Genootschap,
(2), n , 1894.
Vo sma e r , J. N., Korte beschrijying van het Zuid-Oostelijk schiereiland
van Celebes etc., Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap van
Künsten en Wetenschappen, 17, 1839, p. 63.
Wa l la c e , A. R., The Malay Archipelago, VU ed., London, 1880.
— The Geographical Distribution of animais, 2 vol., London, 1876.
Wa rb u r g , O., Die Flora des Asiatischen Monsungebietes, Verhandlungen
der Ges. deutsch. Naturforscher und Arzte, 1890.
—■ Monsunia, Beiträge zur Kenntnis der Vegetation des Süd- und Ostasiatischen
Monsungebietes, 1, Leipzig, 1900. (P. Hennings , Fungi,
0. Wa rbu r g , Coniferae etc.)’
Webe r , M., Zoologische Ergebnisse einer Reise in Niederländisch Ostindien,
herausgegeben von Dr. Max Webe r , 1—4, 1890—97.
— Ethnographische Notizen über Flores und Celebes, Internat. Archiv für
Ethnographie, 3, Supplement, 1890.
- — Die Süßwasserfische des Indischen Archipels, nebst Bemerkungen über
den Ursprung der Fauna von Celebes, Zoolog. Ergebnisse einer Reise
in Niederländ. Ostindien, 3, 1894.
— Siboga-Expeditie, Introduction et Description de l’Expédition, Monogr.
1, Leiden.
— Der Indo-australische Archipel und die Geschichte seiner Tierwelt,
Vortrag, Jena, 1902.
— 375 —
We l tne r , W., Süßwasserspongien von Celebes, Archiv für Natureesch.
1901, Beiheft.
Wichmann, A., Bericht über eine im Jahre 1888-89 ausgeführte Reise
nach dem Indischen Archipel, I, Tijdschrift van het Kon. Nederlandsch
Aardrijkskundig Genootschap, 1890, II, ibid., 1891.'
— Petrographische Studien über den Indischen Archipel. I. Leucitgesteine
von der Insel Celebes, Natuurkundig Tijdschrift voor Nederlandsch
IndiS, 53, oder (9), 2, 1893, p. 315.
— Petrographische Studien über den Indischen Archipel. II. Zur Geologie
der Insel Saleyer, ibidem, 54, oder (9), 3, 1895, P- 236.
— Die Binnenseen von Celebes, Petermann’s.Mitteilungen, 39, 1893.
Uber Glaukophan-Epidot-Glimmerschiefer von Celebes, Neues Jahrbuch
für Mineralogie, 1893, 2, p. 176.
— Zur Geologie der Minahassa, Petermann’s Mitteilungen, 46, 1900.
P er Vulkan der Insel Unauna im Busen von Tomini, Celebes, Zeitschr.
der deutsch, geolog. Gesellschaft, 1902.
Wig g e r s , H. D., Schets van het Regentschap Kadjang, Tijdschrift voor
Indische Taal-, Land- en Volkenkunde, 36, 1893.
Wi lken, G. A., Handleiding voor de Vergelijkende Volkenkunde van
Nederlandsch-Indie, Leiden, 1893.
Wi lken, N. P. en S chwa r z , J. A., Verhaal eener reis naar Bolaäng-
Mongondou, Mededeelingen van wege het Nederlandsche Zendeling-
Genootschap, 11, 1867.
Zol l inger , H., Verslag van eene Reis naar Bima en Soembawa en naar
eenige plaatsen op Celebes, Saleijer en Floris, Verhandelingen van het
Bataviaasch Genootschap van Künsten en Wetenschappen, 23, 1850.
Zs chokke , F., Neue Studien an Cestoden aplacentaler Säugetiere, Zeitschrift
für wiss. Zoologie, 65, 1899.
Anme rk u n g .
,■ B 9 Seite 20 ■ m des zweiten Bandes ist von Zweigen mit Fähnchen
H a n welche neben Idolen oder nach Verrichtung eines Gebetes an die Geister
O f f e n w I r H H Sind Und deren Bedeutung uns unbekannt war.
Offenbar sollen sie den Geistern zur Le ite r dienen, um aus der Luft zu dem hinen
dargebrachten Opfer herabzugelangen, vielleicht auch, um aus einem Idol, in w e lches
sie hineingezaubert wurden, nach ihrer alten luftigen Heimat zurückzukehren;
nn K r u i j t schreibt darüber (Van Paloppo naar Posso, pag. 88): „De r Zw e ig ist
n efieneI“e r D W ^ aera e" <Üe . Geister sich herablassen, um vom Opfer zu ge-
Schutz’ vo r r f 'ü B | welche man um günstiges Wetter und um
se r Menlchen ’ S° | B f l | s ° diesseitig ist die Religion die