en hoe de mislukte lucktreis van F. L. de Ruyter in 1846 werd
bespot , kunt gij evenzeer aanschouwen. Hier is bet „kuhstrij-
tuig” , in 1793 op de beurs vertoond, de voorlooper der „wielers” .
Deze zeldzame plaat geeft te zien, hoe op het eind der 17e eeuw
de nachtschniten op den Haag, Delft en Schiedam wegzeilden;
daar is de „stads fourgon” met vier paarden, waarmee de re-
presentanten naar den Haag reden; ginds ziet gij, hoe een paar
Rotterdammers, in 181.3',-in een koets längs de Bodensee reizen;
elders een afbeelding vän de eerste paketboot, th e Def i a n c e ,
10 Med 1816 te Rotterdam aangekomen, en van de opening van
den Hollandschen spoorweg, op 31 Mei 1847. —- Ook hoe zij welda-
digheid bewezen, is niet vergeten. Wij zien den trenrigen optogt
der in 1731 uit hun vaderland verdreven Evangelische Saltzbur-
gers, en de opbrengst der collecte, ten hunnen behoeve; wij
zien een afbeelding van prijzen voor een verloting ten voordeele
van het gasthuis in 1604, ook voor de geschiedenis der kunst-
vlijt merkwaardig, en eenige andere platen van tentoonstellingen
voor liefdadige doeleinden. En zoo ontrolt zieh yoor ons een rijk
en levendig tafreel. Hebben wij zooeven de stad doorwandeld,
haar gebouwen beschouwd, de gezigten op haar’ omtrek bewon-
derd, thans zien wij haar bewoners 'y het volle menschenleven in
zijn duizendvoudige vormen, met zijn liefde en zijn’ haat, zijn
zoe'ken en werken, zijn vermaken en uitspattingen, zijn wijs-
heid en dwaasheid, zijn grootheid en kleinheid, zijn’ ernst en
zijn’ luim, zijn genot en zijn eilende. En al die personen, wier
herinnering de archieven bewaren, zij worden voor ons menschen
■—■ menschen van vleesch en bloed.
Aan de rariteitenkamer grenst de bibliotheek* Wij slaan er
alleen een’ blik in, ons voorbehoudend, haar nader te bezoeken.
Wel is zij betrekkelijk rijk, veel te rijk om, in zoo beperkte ruimte,
behoorlijk geplaatst en gebruikt te kunnen worden, maar zij is er op
ingerigt, om zooveel mogelijk a l g eme e n e kennis te bevorderen,
en zij verdient onze aandacht, als wij onderzoeken, welke hulpbronnen
voor kennis en ontwikkeling in Rotterdam vloeijen;
maar zij behoeft ons niet opzettelijk bezig te houden, als wij
het oude Rotterdam willen zien herleven.
Wat evenwel aan het slot van ons overzigt niet onvermeld
mag blijven, het is, dat sints 1.871 door de archivarii Scheffer-
en Obreen onder den titel R o t t e r d ams c h e h i s t o r i e b l a d e n
een tijdschrift wordt uitgegeven, waarin allengs de belangnjkste
stukken uit het archief worden opgenomen en waarin, nevens
menig gewigtige oorkonde en kleine bijzonderheid, reeds tal van
opstellen voorkomen, waarin een en ander betreffende de geschiedenis
van Rotterdam uit de bronnen is opgemaakt. Daar wordt
de stof bijeen gebragt, ,waaruit later eene goede g e s c h i e d e ni
s van R o t t e r d am kan worden zamengesteld.
Eene geschied- en oudheidkundige wandeling door Rotterdam,
waarvoor van de rijke bouwstoffen, hier voorhanden, een.goed
gebruik is gemaakt, wordt door de zeer bevoegde hand van den
archivaris Scheffer bewerkt. Ons doel en bestek vereischt en ver-
oorlooft niet, dat wij in zoovele bijzonderheden treden, als een
g e s c h i e d e n i s of eene b e s c h r i j v i n g van Rotterdam zou vorderen.
Tot het een noch tot het ander acht ik mij geroepen of
in staat. Maar te midden der papieren en der voorwerpen van
allerlei aard, die ons hier omringen en die ons van het verleden
der stad verhalen, willen wij b e p r o e v e n , ' ons omtrent haar ont-
staan en haar opkomst eenige voorstelling'te vormen. Hebben
wij daarbij eene plattegrondkaart voor oogen of voor den geest,
des te beter, want de geschiedenis van het ontstaan van Rotterdam
en van zijne herhaalde vergrootingen is tamelijk ingewikkeld.
Wij gaan in gedachten een zestal eeuwen te rug, tot de laatste
helft der 13f,s eeuw. Vroeger behoeven wij niet opteklimmen,
want voor dien tijd ontbreken alle betrouwbare berigten, en de
naam R o t t e r d am komt niet vroeger dan omstreeks 1296 voor.