g g DE puT AA.N UE GRENDEL POORT.
„een regte Yalkenburger. Maar welligt hebt gij dat oude gezegde
ook niet uit den mond des volks gehoord. J Is ligt mogelqk,
dat dergelijke overblijfsels uit het grijs verleden alleen nog maar
in de boeken der antiquaren zijn bewaard. | Is tegenwoordig
de tijd om allerlei volkssagen, a l l e r l e i karaktenstieke uitdruk-
kingen, allerlei overleveringen te verzamelen en in druk uit te
„even: anders gaan zij verloren. Zij l e v e n niet meer onder het
volk Men vertelt ze u niet meer, als gij m de dorpsherbergen
of in de eenzame boerenhoeven bij het haardvuur zit. De land-
bewoner die u een eindweegs vergezelt, spreekt er met meer
van als van ieta, dat hem na aan het hart ligt. Als gij er lets
van weten wilt, moet gij vragen en nog eens vragen, en dan,
ia dan zal een oude van dagen er misschien- — misschien
nog iets van weten te verbalen ’t Kan ook zijn, dat gij er meer van
weet dan hij zelf, als gij er eenige studie van hebt gemaakt.
Gij kunt dagen lang in Valkenburg hebben vertoefd, zonder dat
iemand u uit eigen beweging van dien put aan de Grendelpoort
heeft gesproken.
Wij gaan de Grendelpoort u it, den weg naar Sibbe op. Wij
kennen reeds een deel er van. Längs de huizen aan den voet
der rots, waarop de rume praalt, loopt de bergweg naar boven.
Het oude muurbrok, dat naar deze zijde is gekeerd, met den
grooten vensterboog, waardoor het blaauw van den ochtendheme
tusschen den graauwen steenklomp schijnt, is, met de slotkapel,
het overblijfsel van het kasteel, zooals het door de laatste Heeren
uit het tweede stamhuis werd bewoond. Weer waait uit de
steengroeve de kille lucht ons tegen, terwijl wij haar’ donkeren
ingang, voorbijgaan; maar is het dezelfde weg, dien wij reeds
eenmaal bezochten, toch kan hij gansch nieuw voor ons schijnen.
Niet alleen, omdat het landschap in den gloed der avondzon baadde ,
toen wij voor het eerst hier kwamenj, terwijl nu het kalme licht
van den vroegen morgen over de rotsen, de boomen , de velden
straalt. Maar destijds daalden wij, nu klimmen wij. En dat maakt
een belangrijk verschil. Toen wij daalden, lag een njk en ruim
panorama voor ons open; de helling was achter ons, en hetoog
HET BEKENDE WEEE, NIEUW. 37
overzag het bloeijend dal, dat tusschen de rotsmuren nabij ons
en de bergen in de verte lag ingesloten. Terwijl wij klimmen is
het uitzigt zeer beperkt. Behalve den weg zelven met zijn diepe
sporen en zijn gladde rotsblokken, zien wij niet veel meer dan
de steile kanten, die nevens ons oprijzen, en willen wij eenig
uitzigt genieten, dan moeten wij een oogenblik stilstaan en ons
omwenden. Maar als wij boven op het plateau zijn gekomen, dan
breidt zieh weer het heerlijk tafereel rondom ons u it, dat wij
met blijdschap nog eens overzien en dat op den stillen morgen
weer een andere schoonheid ten toon spreidt, dan die, waarin
het op den prächtigen avond straalde. Een ander licht tint de
struiken öp den voorgrond, de velden om ons heen, de ruine
daar beneden ons, de verre bergen, in de dünne, wazige neve-
len gehuld. Daar ginds steekt weer het torenspitsje van S i b b e
boven den krans van ’t omringend geboomte, vriendelijk en vro-
lijk uit. Ditmaal vergenoegen wij ons niet, het uit de verte te
groeten. ’t Is het naaste doel van onzen togt en wij trekken er
regtstreeks op aan. Maar wij zijn er nog niet en, gelijk het in
bergstreken gaat, de afstand is nog vrij wat grooter, dan ons
wel zou schijnen. Ten deele misleidt ons het heldere licht en de
zuivere lucht,, waardoor alle vormen scherp en duidelijk uitko-
men; ten deele bedriegt ons de weg, die straks weer naar beneden
gaat. Het gansche dorpje, met toren en a l, is dan voor ons
oog verborgen achter de hoogvlakte, die voor ons ligt, om na
eenigen tijd weer zigtbaar te worden, als wij een’ nieuwen heu-
velrug bestegen hebben. Het breede spoor loopt tusschen de
bouwvelden door, waarop de landbouwende bevolking druk bezig
is. Hier valt het rijpe koren voor de scherpe zieht, waarmede
op deze uitgestrekte akkers wordt gemaaid. Daar staat het op scho-
ven in lange gelederen. Ginds worden de groote wagens vol geladen.
Eiders is de oogst reeds van het veld en breidt zieh het
kale stoppelland uit. Tusschen de stukken rogge en tarwe liggen
velden, met klaver bezaaid, of met beetworteis en geele wortelen
bepoot, en over de gloöijende vlakte breidt aJdus een reusachtig
tapijt zieh u it, in groote vakken afgedeeld van bleekgeel met