12 HOE BREDERODE VROEGER WAS.
kant door zware muren met gewelfde bogen omringd. Boven
die bogen liep vroeger een gekanteelde borstwering, en in den
N. O. hoek verrees een ronde toren, die op de teekening van
broeder Cornelis de / / S i v a e r t s t ö r e n ” beet. De Zuidzijde van
het plein was gesloten door den muur van de groote zaal en
van een daaraangrenzend vertrek, waarvan nu alleen nog de
grondslagen der kelderverdieping over zijn. Aan dit vertrek paalde
de Z. O. toren, die „ h e r be r g s - of T i e t b u r g e s t o r e n ”
wordt genoemd, van wiens trap nog een gedeelte te zien is. De
zaal had gemeenscbap met den toren ten N. W ., die nog groo-
tendeels bestaat en, zonder grond evenwel, als //de k a p e l ”
wordt aangewezen, en met de kleinere zaal, waarvan de buiten- ,
muur ganscb is verdwenen, die in den W. vleugel lag , boven de
keukens waarvan de ovens nog zijn te zien; en uit de keukens komt
men nog in de gewelfde kelders onder’ de zware , nog goed bewaarde
torens, die naast den poorttoren waren gebouwd. Die torens
hadden overigens met het hoofdgebouw geen gemeenschap. Uit
den poorttoren kwam men in den eersten, die onmiddellijk er
aan grensde, en daaruit in den tweeden. Elk van beiden was
vier verdiepingen hoog en had op iedere verdieping een ruirn
vertrek; ook heeft nog elk zijn’ eigen steenen trap behouden,
die reeds menig wandelaar naar boven voerde in al de jaren,
waarin de Brederode als bouwval lag. Op het binnenplein is de
oude welput nog te vinden, die de bewoners van water voorzag.
Maar reeds lange jaren lag een groot deel van het slot der
Brederodesin puin. Was het in 1351, na wakkere verdediging,
hertog Willem in handen gevallen, omdat zijn Heer de zijde
van Keizerin Margaretha hield, destijds was het bij verdrag
overgegaan en niet verwoest geworden. Maar in 1426 hadden
de Cabeljaauwschen het stormenderhand genomen en den brand
in de slotgebouwen gestoken, en destijds woonden de Brederodes
daar reeds niet meer. Heer Walraven, die sints 1415 de heer-
lijkheid bezat, hield zijn verblijf op zijn slot Batestein bij Vianen,
dat hem zijne gemalin ten huwelijk had aangebragt. Het stam-
huis was afgedaald tot de woning van den baljuw, en toen in
LATERE BEWONERS. 13
1478 de trotsche weduwe van Heer Reinout, Jolante van Lalaing,
voor eenigen tijd hier haar toevlugt moest zoeken, toen bood
alleen de hoofdtoren haar nog een’ eenigszins geschikte woonplaats.
Reeds het volgende jaar kon zij Batestein weer betrekken, en het
slot bleef verlaten als weleer, al was een deel er van nog in
tamelijk goeden Staat. Zoo vonden het de Spaansche troepen,
die in 1573 Haarlem belegerden, en door moedwil of onvoor-
zigtigheid verwoestte een nieuwe brand wat nog bewoonbaar
was. Naar het schijnt was destijds het slot door de Spanjaarden
versterkt, en uit dien tijd dagteekent hoogstwaarschijnlijk de ring-
muur, die een deel van het kasteel omringt. Zij moest stevigheid
geven aan een’ opgeworpen aarden wal, waarop geschut was geplant,
om een ontzet van de benarde stad van deze zijde te
beletten. Na de inlegering der Spaansche troepen was Brederode
ook voor de woonplaats van baljuw of rentmeester niet
meer gesohikt. Als bouwval bleef het liggen, en onverhinderd
stroomde de regen en gierde de wind door de van daken en
zolderingen en vensters beroofde torens. Toch konden bijna drie
eeuwen van verwaarloozing maar weinig sloopen van de hechte
muren, en nog staan zij vast en sterk. Thans wordt de hand
aan de sehoone ruine gehouden, en nog jaren lang kunnen
geslachten bij geslachten in bedevaart trekken naar het door-
luchtig stamslot van een wijdvermaard geslacht, naar een der
belangrijkste bouwvallen van ons vaderland, naar een der uit-
nemendste sieraden van het heerlijk Kennemerland. En al fluistert
de sage niet meer van Sivaert en Tetburge, al ontsiert welligt
de smet der bastaardij der Brederoden afkomst uit het oudste Gra-
venhuis, de geschiedenis heeft genoeg van hen, die hier eens woonden,
te verhalen, om de grijze puinen te omringen met den
straalkrans der poezy. Hier woonde Heer Willem, Koning Willems
wakkere raadsman en strijdgenoot., de schrik der Westfrie-
zen. Van hier trok Willem’s zoon, Heer Dirk de Goede, tot
tal van oorlogsfeiten u it, en van hier ging hij ter bedevaart naar
Jeruzalem, om op zijn’ terugtogt te Rheims in den vreemde te
sterven. Hier heerschte na zijns vaders dood Heer Henric,