EEN OXID VEKSJE.
gedroomd, en.hoe zij huizen, straten, kerken zelfs, hebben ge-
zien en met hun boomen gevoeld. Wij hebben van- ooggetuigen
geen betrouwbare mededeelingen; en wat de verbeelding vermag,
blijkt het niet uit hetvers, o p d e o u d e w e r e l d gemaakt:
»Wat siet men hier dns staan gewassen op de Stranden?
’t Sijn Worteis van ’t geboomt, die hier wel eer te Lande
Gegroeid sijn, als daär blijkt door stammen, klein en groot.”
Tot dusver gaat het goed, en komt het ook overeen met
hetgeen van Dam had gezien. Maar nu komt de opsiering:
»Heeft daar geen Tnin gestaan, daar leid een Delf of Sloot,
t Is sadbaar Land geweest, daar siet men de Akkers liggen,
t Is ook goed Aard en Klei, ’t was goed Land, sou men seggen.
Siet ginder legt een Weg, die loopt ter Seewaard in,
k Sie t wagenspoor heel blood; en ’t Paardgespoor niet min,
Sij strekt bijna so heen, of s’ op Oostvoome viele.
Was dit dien Weg ook niet van Goeree op den Brielle,
Daar längs den Megchelaar, gelijk men somtijts seid,
Dat hij den wagen lang .op yragt gereden heit ?
Welaan dan, ’t seheen nog waar, dat de onde lni ons seiden,
Een schapewagter eerst met sehop een grepje leiden
Hier tnsschen Goerees Land in ’t Brielse Land te gaer;
Daar doe de See in viel, en scheid se van malkaar.”
Slooten te zien en akkers, wagen- en paardensporen, op een
grond, sints eeuwen door de zee verzwolgen, is wel wat kras.
t Komt ons vöor, dat van Dam ons op den goeden weg helpt, en
dat wij te denken hebben aan een boomstorting door een’ ge-
weldigen N. W. storm. De streek schijnt vroeger boschrijk te
geweest, want de gedaohtenis leeft nog op Goeree van een
oud en groot bosch vol wild, op körten afstand der ou de we-
r e l d gelegen. De munten en wat verder gevonden werd, kun-
nen of van verongelukte schepen afkomstig' zijn, öf door den
stroom afgevoerd en hier bezonken, waar de rivier de zee
ontmoette. Dat er oudtijds een gebouw kan hebben gestaan,
welligt het voormalig slot van We s t v oo r ne, dat op last van
Aelbrecht van Beijeren, in 1357, door Floris van Borselen werd
GOEKEE S VEELEDEN. 309
gebouwd, wordt daarmede niet ontkend. Dit zou de groote stee-
nen, er gevonden, genoegzaam verklären.
De hoorn, die aan een bandelier kon gedragen worden, is
vermoedelijk een jagthoorn geweest. Zoo dragen de jagers ze op
de miniaturen in de middeleeuwsche boeken 1 en op de historische
tentoonstelling te Leeuwarden was een dergelijke te zien,
alleen van den Goereeschen hierin verschillende, dat er wapens
op gegraveerd waren.
Omtrent de oude geschiedenis van Goeree is weinig met ze-
kerheid bekend. Dat de naam g o e d e Re e d e beteekent, schijnt
voor de hand te liggen. Toch zou ik eer aan den hier zoo ge-
wonen uitgang ee denken en ’t voor goer -Ee, dat is: ruw
en woe s t ei l and, - houden. Het wordt gezegd, vroeger tot
Zeeland te hebben behoord, en dat moet dan ook het geval zijn
geweest, als de stroom Sunnonmeri of Sonnemare, ten N. van
//Dideriksland”, oudtijds de noordelijke grens van Zeeland was.
De meening, door sommigen voorgestaan, dat het omstreeks de
helft der 13de eeuw een afzonderlijk graafschap was, berust op
een misverstand. De oproerige vassal van het Sticht, die door
graaf Willem II werd'bedwongen, was geen graaf van Goeree,
maar de g r a a f van G o e r (Goor), en behoort in Twentherland
t ’huis. Voor zoover bekend is, was deze landstreek altijd een
eigendom der Heeren van Voorne^ en eerst ten jare 1312 treedt
de stad Goeree in de geschiedenis op, toen zij keuren van Heer
Gérard van Voorne ontving.
Vruchteloos zouden wij op het ärchief naar den brief vragen,
dien Adriaan Florisz, den 31stel1. Aug. 1496, geschreven zou hebben
aan baljuw, schout, burgemeesters en raad van Goeree,
waarin hij handelt over eenige ketterijen, daar verkondigd en
eenige onbehoorlijkheden er geschied, en waarin hij de Heeren
bidt ,/alsoo in dese stucken te versien, dat hij van genen noo-
den en syn sou , anders te versoecken” (andere maatregelen te
1 Bl. 131, No. 80 van den catalogua.