en fijner vän korrel en dus van beter kwaliteit, dan die in den
St. Pietersberg of in de ons reeds bekende groeve van Valken-
burg wordt uitgehouwen. Vooral voor het lijstwerk om deuren
en ramen wordt zij veel gebruikt en naar Belgie en Duitschland
uitgevoerd. Bij onze architecten, buiteu Limburg althans, schijnt
de steen, die daar voorkomt, weinig bekend. Zij laten steen-
blokken, die oogenschijnlijk van dezelfde soort zijn, uit Frank-
rijk komen, vermoedelijk met vrij wat hooger transportkosten,
dan voor het vervoer uit deze streken zou worden gevorderd. Als lee-
ken in het vak onthouden wij ons natuurlijk van alles, wat op een
oordeel in dezen zou gelijken; maar wij durven toch wel het
vermoeden uitspreken, dat een bouwkundige, die de Valken-
burgsche en Sibbener steengroeven eens in oogenschouw nam,
zijn reiskosten wel vergoed zou vinden. Wij voor ons laten de
groeve te Sibbe onbezocht. Haar ingang ligt een weinig ter zijde
van onzen weg, naar den kant van Oud-Valkenburg. Zij is tame-
lijk uitgestrekt, maar wie, zooals wij, de Valkenburgsche grot
heeft gezien, behoeft hier niet in de ingewanden van den berg
te gaan ronddwalen. Zij kan iu belangrijkheid niet bij die van
Yalkenburg of van G-eulheim halen, zij komt bij de trotsche
gewelven van den St. Pietersberg niet in vergelijking, gelijk zij
ook geene historische beteekenis heeft. Ook zouden wij er heden,
evenmin als elders, de bewerking van den steen kunnen gade-
slaan. In den zomer, im den oogsttijd vooral, zijn alle handen
op den akker bezig; de donkere, onderaardsche gangen zijn
eenzaam en verlaten.
Wat heden vooral onze opmerkzaamheid tot zieh tre k t, dat is
het boerenbedrijf. Wij kwämen de velden door, — zie hier een
hoeve. ’t Is niet de eerste die wij zien. Bij onze wandelingen
rondom Valkenburg kwamen wij er natuurlijk meer dan eene
voorbij, en vooral onder Houthem zagen wij er niet weinigen.
Wij hebben er reeds genoeg van gezien, om den indruk te ont-
vangen, dien wij hier weer bevestigd zien, dat de Limburgsche
hofstede een gansch eigenaardig voorkomen heeft, vergeleken
althans bij wat wij elders in ons vaderland aantreffen. Wel heeft
iedere provincie haar eigene typen, maar over ’t algemeen be-
staat toch de N. Nederlandsche boerenwoning in een langwerpig
vierkant gebouw, veel meer diep dan breed, met het woonhuis
en de groote schuur onder een dak, doorgaans achter, in Twen-
the en de Graafschap dikwijls vöör het bewoonde gedeelte.
Kleinere schüren en nevengebouwen staan bij het hoofdgebouw
op het erf, dat in den regel door slooten, wallen of hekken
van den openbaren weg en de omliggende landerijen is afgezon-
derd. De Limburgsche boerenhuizen, althans in dit deel der
provincie, zijn groote Vierkante gevaarten, wier voorgevel meestal
onmiddellijk aan den weg is gelegen, waar een ruime poort den
toegang geeft tot het binnenplein, waarop de talrijke deuren van
de woonvertrekken en van de schüren en stallen uitkomen.
Bijna het geheele binnenplein wordt ingenomen door de mest-
vaalt, terwijl groote dakvensters, met luiken gesloten, gelegen-
heid geven om de veldvruchten op de ruime zolders te brengen.
Waar deze huizen van mergelsteen zijn gebouwd, met arduin-
steenen kozijnen om de poort en om de ramen , daar hebben zij
het voorkomen van kleine kasteelen en daar geven zij een’ indruk
van sterkte, die het begrijpelijk maakt, hoe dergelijke hoeven
in de oorlogen, waarvan de zuidelijke Nederlanden het tooneel
waren, menigmaal een zeer belangrijke rol hebben gespeeld.
Niet allen zijn evenwel van zoo stevigen bouw. Niet zelden zijn
de muren van gevlochten rijswerk, tusschen houten posten, met
leem bestreken en wit gepleisterd, terwijl het rieten dak met
mos» is begroeid. Dan heeft de hoeve zeer zeker een veel minder
welvarend en deftig voorkomen, maar dan vertoont zieh
menigmaal door de hooge poort een wonderschoon en uitne-
mend schilderachtig tafereeltje, met de mengeling van wit en
bruin en geel en groen der verweerde muren en der bemoste
daken en met de levendige stoffering van wagens en gereed-
schappen, kinders en varkens, hoenders en ganzen , zware paar-
den en bonte runderen. In dergelijke groote gebouwen, — die
bij de algemeene type in bijzonderheden natuurlijk allerlei af-
wisseling vertoonen, —- in dergelijke groote gebouwen woont de