voor wie uit zee of van de bovenrivier komen, voor wie van den
kant van Utrecht of van dien van Breda haar naderen, den rang
der magtige handelsplaats op.
En heeft de viaduct in de stad met zijn talrijke zuilen en
bogen van steen en van ijzer, met zijn laag en ligtgeel ge-
verwd hekje, niet op buitengewone schilderachtigheid te roemen,
juist door zijn lengte verkrijgt hij iets aantrekkelijks, en gansch
eigenaardig is de geheimzinnige schemering, die er heerscht in
de onafzienbare gewelven, waaronder, als tusschen reusachtige
tooneelcoulissen, voetgangers en wagens elkander kruisen. Tot
sierlijke vormen leent zieh de ijzeren bouw der spoorwegwerken
minder; de groote kosten, die toch reeds gevorderd worden,
maken spaarzaam met alles, wat alleen ter verfraaijing zou dienen,
maar ook de strenge lijnen missen hun schoonheid niet,
vooral niet, waar het werk op groote schaal is uitgevoerd. Te-
genover hetgeen de stad onloochenbaar heeft verloren, staat, wat
zij onmiskenbaar heeft gewonnen. Veranderd is zij, en alle ver-
andering was waarlijk geen verbetering, maar toch ook niet uit-
sluitend vermindering. En overigens, men gewent aan alle dingen.
De s p o o rw e g d o or de stad. Weldra zal de reiziger uit
zijn waggon het oog laten gaan over de breede rivier, die diep
beneden hem onder de kokerbrug doorstroomt en over de woe-
lige kaden, die regts en links längs de Maas zieh uitstrekken. Hij
zal neerzien op de krioelende menschenmassa in de enge straten,
op de ruime pleinen, waar de rijtuigen heen en weer rijden, op de
drukke havens met hun talrijke schepen. Hij zal een’ nieuwsgie-
rigen blik in de vens'ters der bovenverdiepingen kunnen werpen
e n , in den beginne althans, nog menig zijmuur en achtergevel
zien, niet bestemd om zöo aan het oog der wereld te worden
blootgesteld. Met belangstelling heeft reeds menigeen het ruste-
looze leven daar beneden hem gadegeslagen als deze bladzijden
den goedgunstigen lezer onder de aandacht worden gebragt, en
het zoo eigenaardig tafereel zal hem hebben verrast en geboeid.
De „passage längs den spöorweg” zal dan verboden zijn, en dit
is jammer, want het overzigt uit het raampje der coupé zal maar
een gebrekkig denkbeeid geven van het rijke en afwisselende panorama,
dat een wandeling over de spoorwegbrug en over den
viaduct door de stad te aanschouwen en te genieten gaf. Geluk-
kig kan geen directie ter wereld haar terreinen afsluiten voor
wandelaars in den geest. En tot zulk een wandeling wil ik u
uitnoodigen. Wij worden dan ook niet door de rustelooze loco-
motief voortgesleept, maar kunnen den tijd nemen om eens stil
te staan en rond te zien, en om onder weg ons het een en ander
te laten verhalen van de wijze, waarop het groote werk tot
stand kwam, van de bezwaren, die daarbij moesten worden over-
wonnen.
Wij zijn aan ’t Station M a l l e g a t . Aan de omstandigheid,
dat het een St a t i on is i| heeft het oord vrij wat te danken,
wanneer ten minste bekend te zijn in de gansche beschaafde wereld
een voorregt mag worden genoemd. Wie kende vroeger
Ma l l e g a t ? Wat Rotterdammer zelfs was zieh van ’t bestaan
van zulk een plaats in zijne onmiddellijke nabijheid bewust? Wat
beteekenis had het haventje, buiten den kring der fabriek op
Eeijenoord, die er haar houten mallen kon bergen? Sints enkele
jaren werd zijn naam rondgedragen in de oude en in de nieuwe
wereld, overal waar H e n d s c h e l ’s „Te 1 e g r a f ” wordt gelezen,
en honderden van Fransche en Engelsche monden hebben dien
uitgesproken, een iegelijk in zijne eigene taal. Welligt zal Mal-
legat’s vermaardheid van körten duur zijn. Het zal het lot dee-
len van menig beroemdheid, enkele jaren door ieder genoemd
en dan vergeten, verdwenen als een luchtverheveling.
’t Zal er niet veel bij verliezen! Niet velen spraken zijn’ naam
met ingenomenheid' uit. Onbekend te zijn is niet veel erger lo t,
dan met verontwaardiging te worden vermeld en herdacht. Het