is teil minste, ligt aan onze regterhand de open R i j s t u i n , en
längs een. niet zeer breed water isde Bo e r e nS t e i g e r gebonwd.
Als wij die achter ons hebben, hebben wij de Buitenstad ge-
zien, voorzoover onze tegenwoordige wandeling 011s die te aan-
schouwen geeft. Wanneer wij weer op den beganen grond zijn
aangekomen, dan doorkruisen wij wel verder het deel van Rotterdam,
dat buiten de« grooten rivierdijk ligt.
Zie hier de Ho o g s t r a a t , de welbekende Hoogstraat. Heeft
de vreemdeling zieh soms een grootsche voorstelling daarvan ge-
vormd, dan gevoelt hij zieh vermoedelijk teleurgesteld. De Hoogstraat
is geenszins een dier breede, lijnregte- straten, die de tegenwoordige
smaak en behoefte eiseht. Zij is integendeel vrij stnal,
smaller zelfs nog dan zij zieh vertoont aan den voetganger, die
haar uit een minder verheven standpunt ziet dan wij. Zij maakt
ook geen’ indruk door reusachtige gebonwen. Hoog zijn de hui-
zen, maar breed zijn zij niet. De voor ieder beschikbare mimte
is tamelijk, vaak zelfs zeer bekrompen-, en een’ opmerkelijken
gevel zöekt men er te vergeefs, tenzij dan dat het opmerkelijke
bestaat in de algemeene oyerhelling, — die echter zoö groot en
onmstbarend niet is als de Ami c i s het met het reizigersvoor-
regt van een weinig overdrijving wil doen gelooven. Toch is ’t
wel de möeite waard, hier eens stil te staan en den bezigen
bijenzwerm gade te slaan, die daar beneden ons af en aan gonst.
En de vreemdeling ziet er bovendien in al die smalle huizen,
met de eindelooze afwisseling van hun rijzende en dalende gevel-
toppen en van hun veelkleurig beschilderd houtwerk,de type
eener Hollandsche straat, die, al is het geen Oud-Hollandsche
meer, toch nog genoeg van haar eigenaardig karakter heeft over-
gehouden, om een’ bevredigenden indruk achter te laten bij den
reiziger, die aan de grootsche eenvormigheid der moderne ste-
den gewoon is. Welligt vindt hij bij nadere kennismaking in die
Hollandsche straat een type van het Hollandsche volk; groot en
indrukwekkend in geenen deele, maar, op de keper beschouwd,
toch rijk aan trekken, die de aandacht verdienen en genegen-
heid winnen; — cosmopolitisch genoeg, om de aantrekkingskracht
van gro'ote spiegelruiteri en reusachtige aankondigingen te hebben
leeren erkennen, maar niettemin zijn zelfstandig karakter bewa-
rend; meégaand met den tijd, maar vasthoudend aan het oude,
waar het mogelijk en soms meer dan wel dienstig is ; — door
grond en luchtgestel in rnenig opzigt in zijn vrije ontwikkeling
belemmerd, maar daaraan ook meer dan ééne niet verwerpelijke
eigenaardigheid dankend.
Wij hebben hier de menschen en paarden , de karren en
wagens digter bij ons , dan bij het eerste gedeelte van onzen
to g t, want de begane grond der Hoogstraat is de kruin van een
deel van den hoogen en zwaren rivierdijk, die sints een zestal
eeuwen de läge landen van Schi e- en Ri j n l a n d tegen de wate-
ren der Maze beschermt, en van hier af daalt de spoorbaan al-
lengsf? totdaf zij :zieh bij het nieuw gebouwde Station met den
gewonen spoorweg vereenigt. Zij blijft evenwel vooreerst hoog
genoeg boven de straten, om het vrije. verkeer niet te hinderen j
en waar zij bij hären overgang over de Schi c daartoe te laag
is geworden, daar is de straat verlaagd en aldus de doortogt vrij
gehouden. Wij zouden zeggen, dat met de daling van den weg
ook de schoonheid der stadsgezigten vermindert. Voor den reiziger
¿ die van den kant der hofstad komt, zal er in dubbelen zin
opklimming zijn. Maar al loopt de baan, nadat wij de Hoogstraat
hebben vaarwel gezegd en de Gr o o t e k e r k op het stille
plein zijn voorbijgegaan, een’ geruimen tijd tusschen een dub-
bele rei van meestal niet zeer sierlijke achtergevels door, zij
verdient niettemin onze' belangstélling, zooal niet om wat wij
zien, dan toch om wat wij niet zien. Om haar tot stand te bren-
gen is de B in n e u -Ro t t e gedempt. De oude rivier, die sints
eeuwen hier vloeide en na den aanleg van den grooten dijk door
een sluis zieh met de wateren van de Maas vereenigde, zag zieh
het gedeelte van haar stroomgebied betwist, waar de eerste vis-
.schershutten de schamele bevolking van Bo e c k e l s amb a c h t
en Ru b r o ’ek hadden gehuisvest, waar de poorters der aanwas-
sende stede hun woningen hadden gesticht — paleizen, bij die
arme hutfen vergeleken, hutten bij de huizen van steen, die er