de heerlijkheid in het oude geslacht, dat met Dirk van Berkenrode
in de mannelijke linie uitstierf. Zijn zuster Goedelä,
met haar’ neef Jan van Alkeinade gehuwd, erfde haar na hem,
en uit den desolaten boedel van haar’ zoon Hendrik ging zij in
andere handen over. De nieuwe bezitter herböuwde het verval-
len huis, dat sedert 1573 in zoo droevigen toestand had ver-
keerd als de af beelding bij Smids ons te zien geeft, en hij koos
weer zijn woonplaats op het fraaije landgoed, dat sinds door de
onverpoosde zorg zijner eigenaars in uitstekenden Staat onder--
houden werd.
Onder Berkenrode stond reeds lange jaren een R. C. kerk,
althans sinds het eind der 17e eeuw. Voor dien tijd kwamen de
Catholieken uit den omtrek zamen in een huis aan de Manpads-
brug, dat nog „de kapel” wordt genoemd in later jaren
woonde er Koert, de pluimgraaf van het Manpad. De tegen-
woordige kerk, in 1817 gebouwd, in 1837 vergroot, ligt daar
ginds, ter zijde van den weg. En bij de kerk ligt het weinige,
dat van het eertijds zoo aanzienlijke Kn a a p e n b u r g is over-
gebleven. Het meeste is nog van de overplaats gespaard. De
Heerenweg is niet meer, wat hij geweest is. Wel ontbreekt
het hier niet aan buitens en optrekjes, maar ’t ontbreekt er
dikwijls aan leven, en dit gedeelte althans is niet gansch
van doodschheid en eentoonigheid vrij te pleiten. Ter onzer lin-
kerzijde ligt het uitgestrekte landgoed Gr o e n e n d a a l en Bos-
b e e k , voor eenige jaren uit het bezit 'der Hope’s in handen
van Jhr. van Merle overgegaan, maar van de fraaije plaats
krijgen wij hier weinig anders dan een zeer lang rasterwerk,
soms een ijzeren hek en een. paar lanen te zien, en van het
daaraan grenzende Me e r e n B e r g van Jhr. van Lennep niet
veel meer. En is de weg vrij wat beter dan in ’t begin dezer
eeuw, toen hij nog „een gulle zandweg was, waar de konijnen
u voor de voeten liepen,” is hij nog altijd de groote straatweg
tusschen Haarlem en Leiden, tusschen de hoofdstad en de hofstad
, de dagen zijn voorbij, toen hier längs een druk verkeer
plaats had van wagens en ruiters, heen en weer trekkend tussehen
de belangrijke steden, die hij verbond. Reeds de trek-
vaart opende een niet te versmaden concurrentie in den jare
1664, want zonder twijfel was d e 're is in de schuit vrij wat
goedkooper dan met eigen rijtuig, dan met den postwagen
zelfs, en ’t ging niet zooveel langzamer achter het jaagpaard
dan door den „gullen zandweg , al stond er een vierspan voor
de zware caros. Maar wat was de trekvaart bij den spoorweg,
die sinds 1842 de vlakke velden tusschen Haarlem en Leiden
doorsnijdt! ’t Verlies der passage verminderde den lust, om hier
buitengoederen aan te houden of aan te leggen. Vermindering
van buitenplaatsen bragt vermindering van vertier en vrolijkheid
met zieh, en deze wederkeerige invloed deed zieh in de streek
tusschen de Koe di e f s - en de Ma n p a d s l a a n onmiskenbaai
gevoelen, al zijn nog niet geheel de equipages van den Heerenweg
verdwenen en al ratelt, vooral als t in Haarlem marktdag
is, nog menig zware boerenwagen over de klinkers der aloude
heirbaan.
En bij h e t Ma n p a d wordt het weer levendiger.
Hier ligt de klassieke plaats, „bij alle liefhebberen der va-
derlandsche geschiedenis en letteren” welbekend, — h e t h ui s
te Ma n p a d , waar Cornelis van Lennep zoo gaarne de dagen
doorbragt, als hij rust had van de beslommeringen der stede-
lijke regering, in een’ felbewogen tijd; waar hij, studerend en
vinkend, met volle teugen genoot, wat de rijke boekerij en de
rijke natuur er den gelukkigen liuisvader schonken, — waar
David Jacob, de smaakvolle geleerde, den vaderlandschen roem
en het vaderlandsch landschap verheerlijkte in zijn kernachtige
liederen', — h e t h u i s t eM a n p a d , door den geestigen romandichter,
dien vader en grootvader waardig, zoo regt op zijn
van Lennep’s beschreven, dat het ons' is, of wij er vertoeven
in den huiselijken kring, of wij er wandelen met de dames en
jagen met de heeren en spelletjes doen met de gasten en aan-
zitten aan den gullen disch. Met genoegen begroeten wij de
deftige, ouderwetsche huizinge, met de linden op het voor-
plein, en den stal en de tuinmanswoning, aan weerskanten van