het plein, „met het achterste gedeelte vierkant en aan de bin-
nenzijde met een inwaardsche bocht versmald toeloopend,”
waarmede de schepen Dirk van der Meer zijn hofstede versierde.
Al kon Cornelis van Lennep den Engelschen aanleg niet dulden,
de geest des tijds heeft niettemin de geschoren hagen, de regte
paden, de stijve perken der Fransche hovenierskunst verdrongen,
en het Manpad ging mede met zijn’ tijd, het goede in wat oud
is bewarend, het schoone in wat nieuw is zieh toeeigenend.
Maar de> liefde en zorg der eigenaars konden de beroemde iepen
niet behoeden, die in 1737 in plaats der oude linden bij het
zijhek aan de Manpadslaan geplant, tot voor weinig jaren hun
breede takken uitsloegen over den weg. De storm had den top
des eenen neergeslagen, de bliksem had de kruin des anderen
verwoest, maar een der beiden had een’ arm over de laan uit-
gestrekt en zieh daar naar den grond gebogen, in den grond
geworteld, en een’ nieuwen stam doen opSchieten. Thans zoekt
de wandelaar dien merkwaardigen boom te vergeefs. Maar niet
vergeefs zoekt hij de gedenknaald, die D. J. van Lennep, in
1817, op den hoek der Manpadslaan heeft opgerigt,
TEE, E B B E VAN
WITTE YAN ^SAEMSTEDE
GEAVE F l OBIS ZOON VAN HOLLAND
EN VAN
D e b b a v e b t j b g e e s v a n H a a b l e m
D ie MET HEM
De v e e em d e M a n n e n l ä n g s d i t P a d
VEEDEEVEN D XXVI A pE IL MCOCIIII
E n TEE EEEE VAN HEN
Die t o t o n t z e t v a n H a a e l e m
Bi j d i t M a n n e p a d h ü n l e v e n w a a g d e n
D v i i i j u l i j MDLXXIII.
Is het Manpad een klassieke plaats door de van Lenneps,
die er woonden, t is het niet minder door de herinneringen,
aldus voor de nakomelingschap bewaard. Tweemaal dronk deze
piek „het bloed van landzaat en van vreemden” in den strijd
voor de vrijheid. Een o v e rwi n n i n g en een n e d e r l a a g verheerlijkt
het gedenkteeken.
Men schrijft het jaar O. H. 1304. Het Hollandsche graven-
huis is uitgestorven met den zwakken zoon van Floris V ; het
huis van Henegouwen neemt den ledigen zetel in, zijn regt
grondend op eene beleening, reeds in 1276 door Rudolf van
Habsburg gedaan, voor ’t geval dat het leen van Holland mögt
openvallen. Holland, door zijn edelen en steden vertegenwoor-
digd, is bereid den Henegouwer te huldigen. Zeeland niet alzoo.
Viaanderen liet zijn aanspraken als leenheer daarop gelden, en
de Zeeuwsche edelen erkennen die ten volle. Met moeite houdt
■Willem van Oostervant Zierikzee bezet, terwijl de Vlamingen
Holland overstroomen en Brabant zieh mengt in den strijd, om
Dordt te overweldigen. Dordrecht houdt het door de volharding
van Nicolaas van Putten, maar overigens ligt het gansche land
voor den vijand open. Daar landt. Witte van Haemstede bij
Zandvoort. Hij werpt zieh in Haarlem, en den 26™ April wordt
hier de bloedige strijd gestreden, waardoor Holland van de
Vlamingen werd schoongeveegd.
Het Höllandsch hart van den dichter, het nationaal gevoel
des volks duldt de gedachte niet, van als een veroverd land te
worden beschouwd. ’t Ontwaken van den volksgeest is altijd een
verschijnsel, waard te worden herdacht en verheerlijkt. — Overigens
zou gevraagd kunnen worden, of vereeniging met het
stam- en geestverwante Viaanderen wel zoo groot een ramp zou
zijn geweest; of ’t niet veel beter zou zijn geweest, dan een
verbindtenis met het in taal en zeden en belangen zoozeer ver-
schillende Henegouwen. Was Jan van Avesnes minder een
vreemdeling dan Robbert van Dampierre ? Moest in Viaanderen
als in Holland, de nijverheid en de handel allengs de klove tus-
schen edelman en poorter dempen, de omgang met den trot-
schen Henegouwschen adel, zoo ver boven den armen bewoner
van het bergland verheven, kweekte verwijdering, waar ver-
broedering aller belang was en in de natuur der dingen lag.