14 ROEMRIJKE HERINtiERINGEN.
hier ontving hij meer dan eens zijn’ vorstelijken Graaf als gast,
en van hier aanvaardde hij de nootlottige heirvaart naar Friesland,
waar.hij, in 1345, met zijn’ Meester en tal van edelenhef
leven liet. Hier woondeDirk I I , Willem’s zoon, aan het hof des
Graven opgevoed, die met Beatrix van Valkenburg was gehuwd
en stellig wel krachtiger zijn aanspraken op dat gebied zou heb-
ben laten gelden, wanneer hij als het hoofd der Hoekschen in
Holland niet zijn krachten had uitgeput, wanneer hij zijn slot met
had zien verloren gaan, zijn goederen verbeurd verklaard en hij
zelf niet Hertog Willem’s gevangene was geworden, voor dat hij in
1355 in de gunst des Hertogs en in ’t bezit van zijn leenen was
hersteld. Hier zetelde Heer Reijnout I , die als Heer van Gennep
den graventitel voerde, en a.1 vertoefde Reijnout s zoon Johan
niet dikwijls op den vaderlijken burgt, omdat hij uitreed tot
menig krijgstogt en menig avontuur, de glorie van zijn helden-
feiten omstraalt toch zijn edel stamslot, en het aantrekkelijke der
poezy ontbreekt niet aan het kasteel, dat eens de woning was van
den bedevaartganger naar de geheimzinnige St. Patricksgrot in Ier-
land en van den monnik, die, toen hij het härnas voor de pij had ver-
wisseld, even vaardig de pen als het zwaard hanteerde; die, door
den Paus van zijn gelofte ontslagen, zijn echtgenoot met geweld
uit haar klooster verloste en, wederom van haar gescheiden, in
het woeste krijgsrumoer den dood zocht en vond. En bleef na
hem het huis door zijn bezitters verlaten, ook van den lateren
roem der Brederodes straalt iets af op den burgt, wiens naam
zij droegen, een’ naam, dien zij in eere hielden tot dat de
laatste uit hun geslacht in 1679 ten grave daalde. Toen ver-
viel Brederode door erfenis aan de doorluchtige grafelijke hui-
zen Dohna en Lippe-Detmold, maar reeds in 1725 kochten
de Staten van Holland en Westfriesland de heerlijkhe-
den der Brederodes, en daaronder ook de heerlijkheid in Ken-
nemerland. Een edel geslacht was, in den hoofdtak althans,
uitgestorven, maar hun oude burgt heft nog altijd bet fiere hoofd
omhoog.
Het prächtige duin van J a g t l u s t , even voorbij Velserend,
OVER DE DEINEN. 15
is sedert eenige jaren voor het publiek gesloten. ’t Is ontegen-
zeggelijk een verlies, want welligt geen enkele duintop in den
omtrek biedt een vergezigt aan, zoo schoon en rijk als het pano-
rama, dat zieh daar uitbreidde. Maar talrijk zijn nog de punten ,
die er mede wedijveren kunnen, eh op onzen togt naar Bloe-
mendaal zullen wij meer dan een treffend en verrassend uitzigt
genieten, wanneer wij althans willen afstand doen van alles, wat
op een’ gebaanden weg gelijkt en tegen eenige vermoeijenis niet
opzien. In de duinen moet men zwerven, zoeken. Daar voegt
de volle vrijheid. En daar loont zij, wie haar lief heeft. De vermoeijenis,
aan het duinbeldimmen eigen, is ook van bijzonderen
aard. Het is niet de afmatting, die den wandelaar op den langen
straatweg de loome schreden doet voortsleepen. De duinen eischen
eene oogenblikkelijke, krachtige inspanning. ’t Kan wel eens zuur
vallen in het rulle zand. Hijgend en blazend wordt de top be-
reikt. Lang zou het zoo niet zijn voltehouden! Maar een oogen-
blik van rust, e n ’t is alles weer voorbij. Met volle teugen ademt
gij de zuivere lucht daar boven in. De frissche wind geeft levenskracht
en nieuwen moed. Als verjongd gaat gij verder,
omlaag, straks weer omhoog, en eerst ’savonds, als gij tot rust
komt, bemerkt gij dat gij heel wat hebt afgedaan.
Wij gaan over de duinen naar Bloemendaal. Wij verliezen
daarbij iets. De landweg heeft ook zijne eigenaardige bekoorlijk-
heid, en de fraaije voorgevel van het belangrijke gesticht Me e re
nb erg mag wel gezien worden, gelijk een weinig verder het
zoogenaamde Me e r t j e van B e r k h o u t ” , dat, metzijngroene
weiden en den trotschen duintop daarachter, tot de. schoonste
gedeelten van deze heerlijke landstreek behoort. Wien het voor
den togt over de duinen aan tijd of kracht ontbreekt, vindt aan
den voet daarvan niet weinig. Maar daar boven vindt hij meer,
en bij hetgeen hij wint, behoeft hij het gezigt op Meerenberg
en op het meertje niet te verliezen. Wij aarzelen dus niet in
onze keus en gaan het achterhek van Velserend uit. Weldra körnen
wij op het pad, dat achter de bosschen van Meerenberg längs
den duinzoom loopt. De hooge zandheuvels heffen hier hun be