Welk een fraaije ingang voor de diergaarde zou die statige
poort met zijn drietal hooge boogen zijn! Wat begeerlijke ruimte
voor een museum zoüden die zalen en portalen aanbieden! Hoe
jammer zou bet-zijn, als.het werkelijk schoone gebouw verwaar-
loosd werd en verviel, dat reeds zooveel aan kleur mögt win-
nen door de dertig jaren, die er over heen gingen en door den
rook, die [zijn muren van baksteen, zijn versieringen van zand-
steen tintte, alsof zij inderdaad reeds eeuwen heugden! Maar
voörloopig Staat het oude Station nog ledig, en de weg naar de
diergaarde voert er längs. Gij ziet daar, achter het ijzeren hek,
de school, waar wij zooeven vertoefden. De plaats, waar wij wandelen
, is een laan van nog niet. zeer oude iepen, met een klein
boschje aan den kant. 1 Was vroeger een tuintje met een’ vijver,
waarvan nu geen spoor meer over is. Dit terrein verdient onze
opmerkzaamheid, want het Staat met de geschiedenis der diergaarde
in naauw verband. Hier heeft haar wieg gestaan. Hier is zij geboren.
Die tuin was het oude „spoortuintje” , waar een drietal lief-
hebbers van dieren een kleine verzameling hadden bijeengebragt,
die druk bezocht werd en waar allengs, tegen eene contributie
van tien gülden, geregeide. toegang werd verleend. Zoo vormde
zieh een soort van soeieteit, en dat Rotterdam wel eene diergaarde
wenschte, bleek uit het feit, dat reeds spoedig 400 con-
tribuanten werden geteld en dit getal voortdurend klom. Dat
ook op vermeerdering der dieren uitzigt bestondwerd evenzeer
bewezen. Immers de collectie, die in 1855 bestaan had uit een
haas, een of twee apen, en enkele vogels, waaronder een kok-
meeuw, die de eersteling van allen was geweest, bezat in 1857
reeds 41 zoogdieren, waaronder 14 apen, 4 panters, een’ beer,
een tijgerkat, een hyena en 65 in- en uitlandsche vogels. De
poging, om eene diergaarde op uitgebreider schaal en van meer
belang tot stand te brengen, mögt gewaagd worden, en zij ge-
lukte. Eene vereeniging werd opgerigt, land gekocht, de verzameling
van het spoortuintje overgenomen. Zocher ontwierp den
aanleg van den tuin. Het ijzeren hek vun het in die dagen ge-
sloopte Wi l l ems p a r k in den Haag leverde voor het geheel
een doelmatige omrastering. ’t Kostte vrij wat geld en t jd . eer
de läge, weeke grond genoegzaaam was opgehoogd. Wind en
zon teisterden het jonge plantsoen. De vochtigheul en koude
waren voor menig kostbaar dier noodlottig. Maar ondanks alle
bezwaren en tegenspoeden bloeide de jeugdige inrigtmg en jaar
op jaar ging zij vooruit. Nevens den „ouden tum” werd na
weinig jaren een nieuw terrein gekocht en m gebruik genomen.
Eenige jaren daarna werd een tweede belangrijke aanwmst van
grond verkregen, en thans beslaat de diergaarde een uitgestrekt-
heid van twaalf bunders, deels aangelegd en beplant, deels bestemd
om weldra met het andere gedeelte een schoon geheel te vormen.
In den. wijdvermaarden dierentemmer en dierenkenner Ma r t
i n vond men een’ uitnemend directeur, bereid om zijn’ rüstigen
öuden dag, te Krälingen gesleten, op te offeren aan de belangen
der nieuwe stichting. Na diens eervol ontslag, m 1866,
benoemde het bestuur in den heer A. A. van Bemmelen voor
hem een’ voortreffelijken opvolger, en de opheffing van den Hor -
t u s Bo t a n i c u s gaf in 1869 gelegenheid, de rijke kenms en
de langdurige ervaring van den hortulanus C. Witte voor de reeds
belangrijke en steeds toenemende plantenverzameling der diergaarde
te winnen.
Wandelen wij den tuin door, dan treft ons zijn grootsche,
sierlijke aanleg, met uitgestrekte grasperken, prächtige bloembed-
den, heldere waterpartijen, weelderig heestergewas en kloek zieh
ontwikkelend opgaand hont. ledere boom- en plantsoort, — ook
de meest gewone — geeft ;«ijn’ naam te lezen, en de opmerk-
zame bezoeker kan al wandelend kennis opdoen, met alleen van
de rijke en schitterende uitKeemsche Flora, maar ook van de
inlandsche, dagelijks voorkomende gewassen. Inmiddels kan hij
de levende bewoners van den tuin in hun doelmatige en smaak-
volle verblijven gadeslaan. Ten allen tijde trekt de apenkooi tal
van bezoekers, vooral van de jeugd; maar ook wie zieh minder
door het woelig en onbeschaamd vierhändig volkje voelt aange-
trokken, die vindt in dit lokaal een hoogstmerkwaardig levend
exemplaar van eene diersoort, waarvan tot nog toe in Europa