DE RUÍNE VAN HET HUIS TER HAER.
’t Is een der schoonste, zoo niet de schoonste ruine, die wij
in ons vaderland hebben aan te wijzen. Kroonde zij een der berg-
toppen aan den Rijn, zij zou eene Europeesche en misschien meer
dan Europeescbe vermaardheid genieten. Blondlokkige Mi s s es
zouden er in ’t voorbij varen Haar kijkers op rigten, of er een schets
van maken als zij in den omtrek vertoefden; „zeer gnädige Gravin-
nen, met een Sehnsuchtsmeir in ’t oog” , zouden er dweepen aan
den voet der hooge muren, en muzenzonen met groote baarden en
kleine petten zouden op bet ruig begroeide binnenplein bun op-
gewonden liederen komen zingen. Ook de Nederlander zou er
van weten te verteilen, als bij tebuis kwam van den Rijn. Hij
zou den bergtop hebben beklommen; bij zou hebben rondge-
doold in de gewelfde kelders; hij zou den torentrap hebben besiegen
en bij zou zeggen, dat onder de bürgten, die trotsch en
geheimzinnig neérzien op den prächtigen stroom, deze fiere bouw-
val geenszins de minste moet worden genoemd.
Maar de ruine van het buis ter Haar ligt niet aan den Duit-
schen Rijn. Zij ligt bij Vleuten in de provincie Utrecht. Daar
D 7 •