Rotterdam verkreeg er een stadsgedeelte van altijd aantrekke-
lijke schoonheid door. Het verloor evenwel een zijner fraaiste
gebouwen, de Ho o f d p o o r t , thans een belemmering der drulcke
passage geworden, en al zag de Rotterdammer niet zonder groot
leedwezen zijn veelbeminde poort onder den moker vallen, de ijzeren
noodzakelijkheid duldde haar behoud niet langer. Zij viel in 1856.
Het Bo 1 we r k aan den overkant der Oud e Ha v e n , tot
dus ver alleen door een overhaalpont voor voetgangers met het
Haringvliet verbondeu, werd in 1860 door de breede Kon in gs -
b r u g met de Oosterkade in gemeenschap gebragt. De steenen
leeuwen, door Kçerbergen gebeeldhouwd, die vroeger de in 1833
gesloopte Ho f p o o r t hadden versierd, vonden daarbij aan de
vier hoeken der brug hunne plaats.
Zoo heeft het plantsoen aan de Oosterkade wat het zou aan-
bevelen als de plaats, om er eenige bladzijden uit het boek der
geschiedenis van Rotterdams ontstaan en ontwikkeling opteslaan.
Hier zien wij het volle leven van den tegenwoordigen tijd , hier
stroomt de schoone ri vier ons voorbij, waaraan ten allen tijde
de welvaart der stad zoo naauw was verbonden. Hier getuigen
de stoombooten van haar binnenlandsch verkeer, hier spreekt
het spoorwegstation van haar verbinding met het Oostelijk deel
des lands en met Duitschland, gelijk de spoorwegbrug wijst op
haar gemeenschap met de Zuidelijke gewesten, met België en
Frankrijk. Hier profeteren de terreinen aan den overkant van de
toekomst. Hier herinnert de admiraliteitswerf aan een krachtig
voorgeslacht. Hier ruischen de stemmen, die ons verhaleü van
wasdom en bloei en steeds klimmende behoefte aan ruimte, bij aan-
groeijende bevolking en toenemende handelsbeweging. Wij willen
die beeiden opvangen en in gedachtenis houden. Maar elders
willen wij liever rüsten. Hier is te veel, dat ons boeit en afleidt.
Waarheen dan? Kalmte kunnen wij vinden buiten de stad,
onder het hoog en schaduwrijk geboomte der Ou de P l a n t a g e
ten Oosten, in den sierlijken aanleg van h e t P a r k ten Westen.
Maar al hopen wij beiden op onzen verderen zwerftogt te be-
zoeken, zij liggen ons nu wat ver uit den weg, en züllen wij bij
GELEGEItaEDEN TOT UITSPANNING. 147
onze wandeling door de stad overvloedig gelegenheid hebben tot
opmerkingen en aanwijzingen omtrent het verledene en het tegen-
woordige, ik zou in de buitenstad althans geen plekje weten,
waar wij voor het oogenblik aan het gewoel onttrokken waren.
Zullen wij binnenshuis onze toevlugt zoeken ? t Ontbreekt
waarlijk niet aan localen,, waar wij ons kunnen nederzetten!
Koffij- en bierhuizen bij dozijnen. Dat was voor een vijf-en-twintig
jaar anders. Hadden wij destijds eenige uren in Rotterdam moe-
ten vei'toeven, wij zouden, behalv e een paar societeiten, zeer
enkele koffijhuizen midden in de stad hebben gevonden, maar
overigens zouden wij niet veel hebben aangetroffen, wat zieh
boven den rang eener gewone matrozenkroeg verhief. Rotterdam
had destijds den naam, van voor een’ vreemdeling hoogst vervelend
te zijn. De inwoners waren zeer huiselijk :— een voor-
treffelijke oud-Hollandsche eigenschap! Maar wie geen Rotterdammer
was, werd met zijn’ vrijen tijd verlegen. Een deftige
societeit vervulde de behoefte der kooplieden aan gezellig verkeer.
Een paar collegetuinen in een of andere laan boden aan
hunne gezinnen gelegenheid tot gemeenschappelijke uitspanning
in den zomer. De uren, die van den arbeid overschoten, werden
in den regel te huis of in den kring der bloedverwanten doorgebragt.
Geen sch(*uwburg kon bestaan. De lezingen in de Maat -
schappi j van f r a a i e k u n s t e n of in die t o t Nu t van
’t Al ge me en, enkele goede concerten, vereenigden in den
winter de aanzienlijke familien en schonken er kunstgenot en
voedsel voor den geest. De vreemdelingen klaagden. Thans is dit
anders. In allen deele b e t e r? An d e r s ten minste. In sommige
opzigten ook stellig niet minder. Bierhuizen in menigte, cafe-
chantants bij de vleet, twee schouwburgen en een Hoogduitsche
opera. Muziekuitvoeringen bij zomer en winter, lezingen , kunst-
beschouwingen in grooten getale. Een schoone diergaarde, een
permanent feestgebouw met s k a t i n g r i n k , een voortreffelijk
leeskabinet, blijvende of tijdelijke tentoonstellingen van kunst-
gewrochten van allerlei aard. Niemand behoeft met zijn’ vrijen
tijd meer verlegen te zijn. Niemand behoeft op Zon- of werkdag,