228 LANGS DE HOTTE.
deel onzer Indien verplaatst en ons een’ blik vergunt in het hui-
selijk en maatschappelijk leven der bewoners van sommige gewesten
in dat uitgestrekt gebied.
Wij behoeven daartoe niet zeer ver te gaan, maar ik durf
u niet beloven, dat gij op onzen weg de stemming zult kunnen
bewaren, waarin het aanschouwen van de voortbrengselen eener
weelderige natuur en van de viervoetige en gevleugelde bewoners
van stille wouden en eenzame wildernissen u gebragt heeft.
Het deel der stad, waarheen ik u heb te geleiden, is noch bo-
venmate aantrekkelijk, noch zeer rüstig. Als wij de fraaije Delft-
sche poort zijn voorbijgegaan, en den Singel niet volgen, maar
regtuit gaan, onder den spoorwegviaduct door, dan hebben wij
ter linkerzij een aantal straten, die in hunne narnen Wena-
s t r a a t en Hofdi j k de herinnering aan het oude kasteel der
Boeckels bewaren. V6or ons kronkelt de Rotte längs een rij van
meerendeeis geringe, maar daarom niet minder rijk bevolkte
woningen, waaronder enkele fabrieken en een paar heerenhuizen,
die er min of meer verdwaald zouden schijnen, ware ’t niet,
dat zij nog waren overgebleven uit den tijd, toen sommige farni-
lien hier hun buitenverblijven hadden, waar zij het stadsgewoel
ontwijken konden. De smalle weg loopt tusschen die huizen en
bleekvelden, waarvan velen ook reeds betimmerd zijn. ’t Is vaak
een kunst, den doortogt te vinden tusschen al die rijdende en
afgespannen wagens | wasschende vrouwen, speiende kinders, hol-
lende hondenkarren, babbelende huismoeders en opgestapelde vaten!
Volgen wij de Schiekade ten einde, dan komen wij op den Noor -
d e r s i n g e l , waar ter linkerhand de hooge, sombere „cellulaire”
zijn stroeve muren boven tal van nieuw gebouwde huizen verheft,
waar regts de groote bierbrouwerij zijn rookwolken ten hemel zendt
en het „feestgebouw” met den „skating-rink” door telkens afwisse-
lende vermakelijkheden een’ stroom van bezoekers tracht te lokken
in zijn ruime hallen. Regtuit gaat het het Zwaanshals in, waar
ook weer een net van nieuwe straten wordt aangelegd, waar het
oude huis R u b r o e c k aan een bogt der Rotte ligt, en voorts
naar het kerkhof, waar eens het huis Cr ooswi jk stond en voor
DE VEEZAMELING IN HET ZENDELINGHUIS. 229
eeuwen de duifsteenen toren werd gesticht. Wij gaan evenwel
zoover niet Nabij de piek, waar wederom nieuwe straten de
Rottekade met den verlengden Hofdijk verbinden, vinden wij een
gebouw, dat onder de inrigtingen, waarop de Maasstad zieh
billijk mag verheffen, een bescheiden maar eervolle plaats inneemt,
het middelpunt eener belangrijke werkzaamheid en dat ons dit-
maal meer bijzonder aantrekt,- omdat het binnen zijn muren een
verzameling bevat, die niet mag ontbreken in een handelsstad,
door zooveel banden aan Indie verbonden en daaraan zooveel
van haar’ bloei verschuldigd. Deze verzameling is intusschen geen
eigendom der stad, maar van een genootschap. Het huis, waar
wij binnen treden , is h e t h'u i s d en Ar e n d , weleer een buiten-
plaats , sedert 1854 het zendelinghuis van het Nederl. Zendehng-
Genootschap, herwaarts overgebragt uit den H o u t t u i n , waar
het sints 1841 was gevestigd in het huis, thans door de Rot -
t e r d ams c h e Ze n d i n g s -Ve r e e n i g i n g gebruikt. ’t Is hier
de plaats niet, om in bijzonderheden te treden omtrent hetgeen
het genootschap gewild en gedaan heeft in de tachtig jaren van
zijn bestaan; ons doel is een bezoek aan de v e r z ame l i n g van
v o o rwe r p e n en mo d e l l e n , t e r v e r a a n s c h o uwe l i j k i n g
van h e t h ui s e l i j k en ma a t s c h a p p e l i j k l e v e n d e r be-
v o l k i n g e n van oos tel i jk J a v a , de Min a h a s s a , Ambon,
de Oe l i a s s e r s , Boa no , enz. Zoo luidt de titel van den
catalogus. Gij wordt daardoor reeds gewaarschuwd, om geen
rijke collectie van kostbare voorwerpen te verwachten, zooals
sommige ethnologische musea in buiten- en binnenland die be-
zitten en die doorgaans het meest de aandacht der schare tot
zieh trekken. De verzameling in het zendelinghuis heeft er niet
velen aan te wijzen. Zij werd aangelegd, om te dienen bij het
onderwijs der kweekelingen in land- en volkenkunde en moest
dus vooral voorwerpen bevatten uit die streken, waar het genootschap
zijn arbeidsveld heeft. Zij werd, — behoudens niet
weinige giften van Ds. L. J. van Rhijn, indertijd inspector des
genootschaps „grootendeels bijeengebragt uit geschenken van
zendelingen, die wel in staat zijn de hulp van den kleinen man