NAAR O V E R F L A K K E E EN GOEREE,
’t Is eene ei'genaardige wereld, waarin ifrjjj ons gaan ver-
plaatsen. ’t Is een rijk en vruchtbaar land, dat wij gaan bezoeken.
’t Is een merkwaardig plekje gronds, waarop wij eenigen tijd
willen vertoeven. Afgezonderd in het midden van groote wate-
ren ligt het. eiland, dat in den loop der eeuwen werd veroverd
op de golven. Uit tal van platen, slikken, -gorzen, schorren,
aanwassen waren allengs twee eilanden gevormd, vóòr omstreeks
eene eeuw tot een geheel verbonden. Hier, waar de wateren
onzer grootste rivieren en de golven der Noordzee elkander ont-
moeten, hier werkten sints overoude tijden bezonken rivierslib
en zeeklei zamen, om oude welvaart te verwoesten en nieuwe
bronnen van voorspoed te doen vloeijen. De breede stroomen,
die het eiland aan drie zijden omringen, de geweldige water-
massa der zee, die het aan den Westhoek bespoelt en bij storni
en vloed diep landwaarts indringt, hebben het gevormd en houden
niet op, het te vergrooten en te bedreigen. ’t Is er een voort-
durende worsteling om het water te behouden en te verdringen
tevens, want ondiepte is de ondergang der zeeplaatsen, en schuurt
de stroom diepten längs den wal, dan is ’t een gevaar voor de
dijken. ’t Is er de strijd rnet het grillige elément, dat, menig