142 ROTTERDAM ’s MIDDAGS EN ’s AVONDS.
Ten twaalf unr barst de schoolbevolking wederom uit. In
statige rijen trekken de kinders der bewaarscholen naar buiten
en enkele andere scholen //wandelen.” Wie van kinderen houdt,
kan dan zijn hart opbalen in h e t P a r k of in de Ni e uwe
P l a n t a g e . — Een uur, en de kooplieden snellen naardeBeurs.
Op de kaden wordt het stil. 1 Is schafttijd. De snorrende stoom-
machines rüsten, de ratelende wagentjes, waarmee de koopwaren
van de schepen en booten worden gereden, staan een oogenblik
stil. Tegen zakken en balen, op planken en stoepen genieten de
sterke werklui hun middagmaal. Vrouw of kind zit er bij en het
hondje wordt niet vergeten. — Twee uur. De storm der be-
weging verheft zieh. De schoolkinderen vliegen als een zwerm
musschen voort op het geluid der klok. De beurs gaat uit. De
arbeid wordt hervat. De dames komen op straat. De tijd van
bezoeken brengen, van boodschappen doen, van wandelen is daar.
De equipages rollen over de straten. Op de Singels trappelen de
rijpaarden. De kindermeisjes en bakers flaneren met de hun toe-
vertrouwde schatten. Rusteloos gaat de arbeid voort. Het leven
is in vollen gang. — Omstreeks vier uur gaan de scholen uit. De
waterkanten vooral zijn vol van jongens, voor wie het ontrouw
element ten allen tijde een groote aantrekkelijkheid schijnt te
hebben. Allengs keeren de wandelaars huiswaarts, en voor eenige
oogenblikken komt de stilte van den etenstijd. — Des avonds is
het de drukte eener groote stad, ’t Wordt vroeg stil en donker
in Rotterdam. De lichten der winkels worden uitgedoofd; omstreeks
elf uren kan men gansche straten ledig zien. De volks-
beweging is in enkele punten geconcentreerd. Met de rijtuigen,
die de bezoekers van gezellige bijeenkomsten tehuis brengen, en
met de liederen van een of andere bruidspartij in de achterbuur-
ten, sterft het gedruis van den dag weg. Hier en daar klinkt
het geraas eener stoomboot, die des nachts haar lading lost. In
sommige stadswijken krassen violen en galmen luidruchtige stemmen.
De eenzame wakers slenteren rond bij de opgestapelde goe-
deren op de kade. Een matroos of zwart geblakerd machinist,
wien de breede straat soms bijna niet breed genoeg is, tracht
zijn vaartuig te vinden. Rotterdam is in rnst. De nacht breidt
zijn vleugelen uit over de woelige stad. En als de eerste sche-
mering van den morgen aanbreekt, dan gaat het weer in den
grooten rosmolen rond,,altijd hetzelfde en toch altijd nieuw.
Waar zullen wij 'ons een oogenblik nederzetten , om ons een
en ander van de geschiedenis van Rotterdam te laten verteilen?
De openbare straat met haar gegons en gewoel is daartoe niet
de meest aanbevelenswaardige plaats. De Bo omp j e s metname,
waar wij zoo gaarne de rivier zien voorbijstroomen en de vrolijke
beweging, die leven geeft en welvaart, gadeslaan, de Bo omp j e s
met name zijn (of is) bij uitnemendheid ongeschikt, om er te
luisteren naar eenigerlei menschelijke stem. Als „een stemme
veler wateren” bruischt het om ons heen, en treffen wij h e t,d a t
wij wandelen in dezelfde rigting als een reeks sleeperswagens,
met staaf- of plaatijzer beladen, dan kunnen wij alle gedachten
aan een geregeld gesprek gerustelijk laten varen. Maar wij be-
hoeven niet bezorgd te zijn, dat wij nergens een kalm en rüstig
plekje zouden kunnen vinden, waar wij elkander mögen verstaan.
Wij hebben zelfs de keus uit meer dan een van verschillenden
aard. Wilt gij vertoeven onder den blaauwen hemel, in de vrije
lucht? Binnen het ijzeren hek, dat het nieuw aangelegde plant-
soen aan de Oo s t e r k a d e omringt, vinden wij ligt wel een
bankje, dat nog onbezet is. Maar de bezigheid om ons heen zou
ons vermoedelijk te veel afleiden. Längs den breeden houten
steiger, die nevens de kade is gebouwd, liggen talrijke rivier-
stoombooten. Zij komen aan, zij vertrekken, passagiers stroomen
af en toe. Er' is te veel te z ie n, om bij voorkeur te willen
h o o r e n. Mogelijk werden wij ook wel onaangenaam verrast, door
een’ os uit een’ voortgejaagden koppel, die in arrenmoede over
het hek springt, en misschien wordt ons gevoel pijnlijk gekwetst
door de beschämende ontdekking, dat een welwillend Germaan,
die in 1862 een in menig opzigt degelijk werk over Nederland