ning van de groote beteekenis onzer hoofdsteden, wanneer wij
tot nog toe buiten den kring hunner in plantsoenen herschapen
wallen bleven, maar ’t is de wenscb, om ook die gedeelten van
ons vaderland meer algemeen bekend te maken, die anders in
dezen tijd van spoorwegen e'n stoombooten ligtelijk uit het oog
worden verloren en toch de belangstelling van den Nederlander
verdienen, gelijk zij in de laatste jaren de aandacht van een’
Havard en een’ De Amicis tot zieh trokken. Voor onze land-
genooten schrijvend, meen ik daarbij te mögen treden in bijzon-
derheden, die zij met stilzwijgen konden en moesten voorbijgaan.
Wat voor Franschman en Italiaan geen belang heeft, kan voor
ons van gewigt zijn, omdat het een deel uitmaakt van het groote
geheel, waartoe wij behooren. In den rege] zullen onze voeten
dan ook verder meer de zandwegen, dan de straatkeijen betreden,
zal ons oog meer in dorpskerken en verlaten heerenhuizen,
dan in trotsche cathedralen en rijke musea rondzien.
Maar ’t zal geen regel zonder uitzondering zijn. Onze groote
steden verkeeren ook in een’ tijd van overgang, waarvan wij
vooreerst nog maar niet met den leekediehter zullen zeggen:
»’k Wo ü., dat liij overging”.
Immers, al heeft voor het oogenblik de eigenaardige rüstige
en harmonische schoonheid der oud-hollandsche steden merkbaar
geleden door de omkeeringen, die aan de orde van den dag zijn,
— al laat de bekoorlijkheid van half afgebroken straten en half
omvergeworpen wijken hier, van half voltooide straten en wor-
dende stadswijken ginds, ook te wenschen over, -—- die verwar-
ring is het teeken van welvaart en leven. De oude vestingen,
nutteloos geworden, — helaas! niet omdat het zwaard voortaan
zal rüsten in de schede, maar omdat de getrokken achterlaad-
kanonnen tot zulk een’ hoogen graad van volmaaktheid zijn gebragt
, — de oude vestingen ademen vrij, nu het knellend keurs-
lijf hunner wallen en ’t niet minder knellend dwangjuk van
verboden kringen en onvrije terreinen is weggenomen. Zij springen
uit den band hunner muren en grachten. Zij bedekken met
nieuwe, langbegeerde huizenreeksen hun exercitiepleinen. Zij krij-
gen licht en lucht en ruimte, de onmisbare levensvoorwaarden,
en zij maken er dankbaar gebruik van. De steden, die reeds
lang geen vestingen waren of het nooit zijn geweest, gingen in
de laatste jaren in het werk der uitbreiding voor. Amsterdam is
haast een nieuwe stad geworden. Utrecht en den Haag, Arnhem
en Haarlem veränderen bij den dag. Wat vooruitgang in zielental
heeft iedere volkstelling niet aan te wijzen! Wat nieuwe kwar-
tieren vindt gij er verrezen, als gij er eenigen tijd niet zijt geweest!
K o rn e r over een half jaar terug, en gij verdwaalt weer
in so reinige gedeelten.
Ook Rotterdam had ruim zijn deel aan die voortdurende ver-
ändering. Ook daar zoekt gij de teekenen van frisch en krachtig
leven niet te vergeefs. Ook daar in hooge mate de verschijnse-
len van dien tijd van overgang, die sloopt en verwoest en om-
verwerpt, die-verwarring te zien geeft en in zoover niet aange-
naam aandoet, maar die ook opbouwt en verfraait. En wij hopen,
dat die tijd van overgang nog in lang niet zal overgaan, om
plaats te maken voor een rüstige rust en een doodsche onver-
anderlijkheid!
In deze omstandigheden is ook een bezoek aan onze groote
steden niet overbodig. Aan beschrijvingen en afbeeldingen ont-
breekt het geenszins, maar wij leven snel, en wat vöör weinis
jaren nieuw was en juist, is nu misschien veranderd en verouderd.
Er is geen gevaar, dat wij niets nieuws zouden kunnen ioonen
of verhalen. Maar wat voor den wandelaar een voordeel is, wordt
tevens een nadeel. Op zijne beurt is hij spoedig verouderd. Wat
er heden nog is, is er morgen, niet meer; wat nu nog in wor-
ding is, zal weldra voltooid zijn. Wanneer zal het de tijd zijn,
om te zeggen: nu kan een beeid geleverd worden, waarvan de
trekken niet haastig weer zullen worden uitgewischtp Welligt is
nu die tijd gekomen. Wel is nog. veel tonderhanden, wel is met
name de uitbreiding der stad aan den overkant der Maas nog
pas in haar begin, wel moeten de daarmede in verband staande
werken aan deze zijde der rivier nog vrij wat verandeying aan